ECLI:NL:RBDHA:2019:11907
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling na intrekking van het bestreden besluit in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, is eiseres, met V-nummer [v-nummer], in beroep gegaan tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, dat op 7 november 2018 werd genomen, verklaarde het bezwaarschrift van eiseres van 23 mei 2018 ongegrond. Echter, op 4 oktober 2019 heeft de Staatssecretaris medegedeeld dat het bestreden besluit is ingetrokken en dat er opnieuw op het bezwaar zal worden beslist. Eiseres heeft vervolgens op 6 oktober 2019 haar beroep ingetrokken, voordat de zaak op zitting werd behandeld, en verzocht om een proceskostenvergoeding.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting over het verzoek om proceskostenvergoeding. De rechtbank constateert dat eiseres haar beroep heeft ingetrokken omdat de Staatssecretaris aan haar verzoek tegemoet is gekomen, zoals bedoeld in artikel 8:75a van de Awb. De Staatssecretaris heeft de aanspraak op proceskosten die verband houdt met de intrekking van het beroep niet bestreden. Daarom heeft de rechtbank besloten om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 512,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht, aangezien het verzoek van eiseres om vrijstelling van het griffierecht is toegewezen op basis van haar financiële situatie. De rechtbank heeft de Staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiseres, en deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 31 oktober 2019.