ECLI:NL:RBDHA:2019:11906
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening, ingediend door een verzoekster met V-nummer [V-nummer]. De verzoekster had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin was vastgesteld dat haar verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan was geëindigd. Dit besluit was genomen op 5 april 2018 en het bezwaar van de verzoekster tegen dit besluit was op 7 december 2018 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft in een andere procedure, met zaaknummer AWB 18/9524, het beroep van de verzoekster ongegrond verklaard. Dit had gevolgen voor het verzoek om voorlopige voorziening, omdat niet langer werd voldaan aan het connexiteitsvereiste zoals neergelegd in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk was.
De voorzieningenrechter, mr. G.P. Kleijn, heeft in aanwezigheid van griffier mr. I.N. Powell, de beslissing in het openbaar uitgesproken. Er is geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld, wat betekent dat de beslissing van de rechtbank definitief is.