ECLI:NL:RBDHA:2019:11904

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
8 november 2019
Zaaknummer
AWB 18/7624
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 november 2019 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster, die een visum kort verblijf had aangevraagd. De aanvraag was eerder afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken, waarna verzoekster bezwaar had aangetekend. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 16 januari 2019. Verzoekster heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit, geregistreerd onder zaaknummer AWB 19/817.

De rechtbank heeft op 10 oktober 2019 de behandeling van het beroep ter zitting gehad en heeft dit beroep ongegrond verklaard. Hierdoor werd niet langer voldaan aan het connexiteitsvereiste zoals neergelegd in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekende dat het verzoek om voorlopige voorziening, dat was ingediend hangende het beroep, niet meer ontvankelijk was.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beslissing aangegeven dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/7624
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 november 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoekster] , verzoekster, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde mr. J.P. Sanchez Montoto),
tegen

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om een visum kort verblijf afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit een bezwaarschrift ingediend.
Tevens heeft verzoekster een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Bij besluit van 16 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer AWB 19/817.
Op grond van artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het verzoek om een voorlopige voorziening aangemerkt als ingediend hangende het beroep.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft heden het beroep in de procedure met zaaknummer
AWB 19/817 – na behandeling hiervan ter zitting op 10 oktober 2019 – ongegrond verklaard, zodat niet langer wordt voldaan aan het in artikel 8:81 van de Awb neergelegde connexiteitsvereiste.
2. Het verzoek is om die reden kennelijk niet-ontvankelijk.
3. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. Powell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 november 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld