ECLI:NL:RBDHA:2019:11904
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 november 2019 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster, die een visum kort verblijf had aangevraagd. De aanvraag was eerder afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken, waarna verzoekster bezwaar had aangetekend. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 16 januari 2019. Verzoekster heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit, geregistreerd onder zaaknummer AWB 19/817.
De rechtbank heeft op 10 oktober 2019 de behandeling van het beroep ter zitting gehad en heeft dit beroep ongegrond verklaard. Hierdoor werd niet langer voldaan aan het connexiteitsvereiste zoals neergelegd in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekende dat het verzoek om voorlopige voorziening, dat was ingediend hangende het beroep, niet meer ontvankelijk was.
De voorzieningenrechter heeft in zijn beslissing aangegeven dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.