ECLI:NL:RBDHA:2019:11899

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
8 november 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 817
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van onvoldoende bewijs van verblijf en binding met Turkije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Iraakse vrouw die in Turkije verblijft, en de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf om haar zoon, referent, bij te wonen op zijn huwelijk in Nederland. De aanvraag werd echter afgewezen door verweerder, omdat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd van het doel en de omstandigheden van haar voorgenomen verblijf. Verweerder stelde dat eiseres niet had aangetoond dat zij daadwerkelijk de moeder van referent was en dat er onvoldoende bewijs was overgelegd met betrekking tot het huwelijk of het huwelijksfeest. Bovendien was er twijfel over haar sociale en economische binding met Turkije, wat essentieel is voor de beoordeling van de visumaanvraag.

Eiseres voerde aan dat zij wel degelijk bewijs had geleverd van haar familierelatie en dat haar afwezigheid bij het huwelijk van haar zoon de voortgang van het feest zou beïnvloeden. Ze stelde ook dat ze voldoende economische en sociale binding met Turkije had, onder andere door het bezit van een woning en het ontvangen van pensioen. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder terecht had geconcludeerd dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij het doel van haar verblijf had aangetoond en dat er redelijke twijfel bestond over haar voornemen om Nederland tijdig te verlaten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de visumaanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/817

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.P. Sanchez Montoto),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een visum kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 16 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2019.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig [referent] (hierna: referent) met zijn echtgenote.
Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Iraakse nationaliteit. Eiseres verblijft thans in Turkije, voor welk land zij een verblijfsvergunning heeft.
2. Op 7 september 2018 heeft eiseres de onderhavige aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf voor familiebezoek aan referent. Eiseres heeft aangegeven dat zij de moeder van referent is en naar Nederland wil komen om aanwezig te zijn op zijn huwelijk.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond, en het voornemen van eiseres om Nederland te verlaten vóór het verstrijken van het visum, niet kon worden vastgesteld.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd, onder verwijzing naar artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel ii, van de Visumcode en artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Visumcode. Verweerder heeft overwogen dat de relatie tussen eiseres en referent niet is aangetoond dan wel aannemelijk gemaakt door middel van objectiveerbare bewijsstukken en dat er onvoldoende documenten zijn overgelegd die duidelijkheid over het huwelijk of het huwelijksfeest verstrekken. Niet is duidelijk geworden wie er gaan trouwen en wanneer. Voorts is, anders dan door eiseres aangegeven, niet komen vast te staan dat zij met een zoon in Turkije daadwerkelijk samenwoont. Hierdoor is niet aangetoond dat eiseres een sociale binding met Turkije heeft. Eiseres heeft verder niet aangetoond dat zij daadwerkelijk pensioen ontvangt en substantieel inkomen genereert. Hierdoor is niet aangetoond dat zij een economische binding met Turkije heeft. Tijdige terugkeer naar Turkije is daarom redelijkerwijs niet gewaarborgd te achten.
4. Eiseres voert in de beroepsgronden, samengevat, aan dat verweerder de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Bij de visumaanvraag is een kopie van de ID-kaart van referent gestuurd waarop de gegevens van zijn moeder staan vermeld. Referent heeft een verklaring van de Iraakse autoriteiten overgelegd waaruit blijkt dat eiseres zijn moeder is. De familierelatie is dus aangetoond. Eiseres heeft wel bewijsstukken overgelegd over het huwelijksfeest. Aangezien het visum is geweigerd, is het huwelijksfeest verschoven en dat is de reden waarom nog geen uitnodigingen zijn uitgestuurd. Zonder de aanwezigheid van eiseres gaat het huwelijksfeest vooralsnog niet door. Eiseres heeft ook aangetoond dat zij voldoende economische en sociale binding met Turkije heeft. Eiseres woont in een appartement in [plaats] dat haar eigendom is en heeft in bezwaar een eigendomsbewijs overgelegd. Eiseres woont daar met een van haar zoons. Die zoon woont daar tijdelijk en is daarom niet op het adres ingeschreven. Ook heeft eiseres bewijsstukken van het door haar ontvangen pensioen overgelegd. Referent is bovendien garant en is in staat om alle kosten van het verblijf van eiseres in Nederland te dragen. Eiseres heeft geen intentie om zich in Nederland te vestigen. Eiseres overlegt in dit verband een medische verklaring waaruit blijkt dat zij door een arts is geadviseerd om vanwege haar reumatische artritis te verblijven op een locatie met subtropisch klimaat, wat Turkije wel en Nederland niet heeft.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel ii, van de Visumcode dient een visum geweigerd te worden indien de aanvrager het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond.
Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Visumcode dient een visum geweigerd te worden indien er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum te verlaten.
5.2
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van
19 december 2013, Koushkaki, C-84/12 (ECLI:EU:C:2013:862) volgt dat verweerder bij het onderzoek van een visumaanvraag, met betrekking tot de beoordeling van de relevante feiten over een ruime beoordelingsmarge beschikt om te bepalen of een van de in artikel 32, eerste lid, van de Visumcode vermelde gronden voor weigering van een visum aan de aanvrager kan worden tegengeworpen. Het is aan de aanvrager van een visum om de voor de beoordeling van zijn aanvraag nodige informatie te verstrekken, waarvan de geloofwaardigheid moet worden aangetoond met relevante en betrouwbare bewijzen, die de twijfel kunnen wegnemen.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit afdoende heeft gemotiveerd waarom eiseres het doel van haar beoogde verblijf niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiseres heeft de gestelde familierelatie met referent noch ten tijde van de aanvraag, noch ten tijde van het besluit op bezwaar, met objectiveerbare stukken aangetoond. Een kopie van de ID-kaart van referent is daartoe onvoldoende. Het bij brief van 18 februari 2019 overgelegde document van de Iraakse autoriteiten (dat eiseres een “geboorteakte” noemt) kan gelet op de ex-tunc toetsing in beroep niet meegenomen worden in de beoordeling van het bestreden besluit door de rechtbank.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit voorts niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het gestelde huwelijk of huwelijksfeest daadwerkelijk zal plaatsvinden. Tot aan het besluit op bezwaar heeft eiseres aan verweerder geen gegevens verstrekt over wie de huwelijkspartner van referent is en wanneer het huwelijk zal plaatsvinden. Dat het huwelijk inmiddels is voltrokken, kan niet aan de overweging in het bestreden besluit afdoen dat – in de fase van de besluitvorming van verweerder – niet duidelijk is geworden wie er gaan trouwen en wanneer. Aan de overgelegde stukken ter zake van een (feest)zaalreservering, heeft verweerder daarom in redelijkheid niet de door eiseres gewenste betekenis toegekend.
De omstandigheid dat er thans wel informatie over de familieband tussen eiseres en referent, en over de echtgenote van eiseres, voorhanden is, kan aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet afdoen. Deze, na het bestreden besluit verstrekte, informatie zou in het kader van een nieuwe aanvraag ter beoordeling van verweerder kunnen worden voorgelegd. Daarbij kan voorts betrokken worden het door referent op de zitting kenbaar gemaakte verblijfsdoel van eiseres: het bijstaan van de familie na de geboorte van hun kind.
5.4
Verweerder heeft in het bestreden besluit voorts afdoende gemotiveerd waarom eiseres wordt geacht geringe sociale binding met Turkije, het land waar zij stelt dat zij thans woont, te hebben. Eiseres is (ten tijde van de aanvraag 59 jaar oud en) weduwe en stelt drie meerderjarige kinderen, één waarvan referent, te hebben. In de door referent ingevulde “vragenlijst visumaanvraag” is aangegeven dat twee van de kinderen van eiseres in Nederland wonen en dat één van de kinderen van eiseres met eiseres in Turkije woont. Op de vraag “hoeveel kinderen bij de aanvrager in huis wonen” heeft referent echter geantwoord: “nul”. Wat hiervan zij, eiseres heeft ook geen documenten overgelegd om de gestelde samenwoning met een zoon in Turkije aan te tonen. Voorts is gesteld noch gebleken dat eiseres voor de gestelde zoon in Turkije, of andere familieleden, zorg draagt, hetgeen op de aanwezigheid van een sociale binding in het land van verblijf zou kunnen duiden.
Verweerder heeft zich gezien het vorenstaande in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet aangenomen kan worden dat de sociale binding van eiseres met Turkije zodanig sterk is dat de tijdige terugkeer gewaarborgd is te achten.
De in beroep overgelegde medische verklaring kan gelet op de ex-tunc toetsing niet in de beoordeling van het beroep worden meegenomen.
Verweerder heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de economische binding van eiseres met het land van herkomst of het land van verblijf zeer gering is gebleken. Eiseres heeft gesteld dat zij circa 840,- euro netto per maand verdient op basis van haar pensioen. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het overgelegde bankafschrift van [A] onvoldoende informatie bevat om de daarin vermelde bedragen in verband te kunnen brengen met het gestelde pensioen. Verweerder heeft in het bestreden besluit voorts niet ten onrechte overwogen dat niet is gebleken dat de aanwezigheid van eiseres in Turkije vereist is om het pensioen te kunnen ontvangen. Ook de omstandigheid dat eiseres in [plaats] een woning in eigendom heeft, is onvoldoende voor een ander oordeel. Zoals verweerder in het bestreden besluit terecht heeft opgemerkt, garandeert het bezitten van onroerend goed een tijdige terugkeer niet zonder meer, omdat het onroerend goed verkocht dan wel verhuurd kan worden.
5.5
Gezien het vorenstaande heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd dat er een redelijke twijfel bestaat dat eiseres het Schengengebied (tijdig) zal verlaten, omdat aan het opgegeven reisdoel wordt getwijfeld en van een geringe sociale en economische binding met Turkije sprake is. De aanvraag is op juiste gronden afgewezen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. Powell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 november 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.