ECLI:NL:RBDHA:2019:11899
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van onvoldoende bewijs van verblijf en binding met Turkije
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Iraakse vrouw die in Turkije verblijft, en de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf om haar zoon, referent, bij te wonen op zijn huwelijk in Nederland. De aanvraag werd echter afgewezen door verweerder, omdat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd van het doel en de omstandigheden van haar voorgenomen verblijf. Verweerder stelde dat eiseres niet had aangetoond dat zij daadwerkelijk de moeder van referent was en dat er onvoldoende bewijs was overgelegd met betrekking tot het huwelijk of het huwelijksfeest. Bovendien was er twijfel over haar sociale en economische binding met Turkije, wat essentieel is voor de beoordeling van de visumaanvraag.
Eiseres voerde aan dat zij wel degelijk bewijs had geleverd van haar familierelatie en dat haar afwezigheid bij het huwelijk van haar zoon de voortgang van het feest zou beïnvloeden. Ze stelde ook dat ze voldoende economische en sociale binding met Turkije had, onder andere door het bezit van een woning en het ontvangen van pensioen. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder terecht had geconcludeerd dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij het doel van haar verblijf had aangetoond en dat er redelijke twijfel bestond over haar voornemen om Nederland tijdig te verlaten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de visumaanvraag.