ECLI:NL:RBDHA:2019:11823

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2019
Publicatiedatum
7 november 2019
Zaaknummer
NL19.19242
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en inreisverbod voor Albanese vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 september 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Albanese vreemdeling, eiser, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond en een inreisverbod van twee jaar opgelegd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te verbieden totdat op het beroep was beslist.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet is verschenen op de zitting, maar dat verweerder wel vertegenwoordigd was. Eiser had als reden voor zijn asielaanvraag aangegeven dat hij in Albanië bedreigd werd door schuldeisers van zijn broer. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op basis van de conclusie dat Albanië een veilig land van herkomst is en dat eiser geen reëel risico op vervolging loopt. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de werkwijze van verweerder onzorgvuldig was en dat hij geen bescherming had aangevraagd bij de Albanese autoriteiten.

Ten aanzien van het inreisverbod heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld. Eiser heeft aangevoerd dat het inreisverbod in strijd is met zijn recht op bescherming van het familieleven, omdat hij zijn in [land] gedetineerde broer niet kan bezoeken. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet voldoende informatie heeft verzameld over de relatie tussen eiser en zijn broer en de impact van het inreisverbod op eisers familieleven. Hierdoor is het inreisverbod niet zorgvuldig voorbereid en is het besluit vernietigd. De rechtbank heeft het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag ongegrond verklaard, maar het beroep tegen het inreisverbod gegrond verklaard en het besluit vernietigd.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam Bestuursrecht
Zaaknummers: NL19.19242 (beroep)
NL19.19243 (voorlopige voorziening)
[persoonsnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 13 september 2019 in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1996, van Albanese nationaliteit, eiser/verzoeker, hierna te noemen: eiser
(gemachtigde: mr. P.L.E.M. Krauth), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder (gemachtigde: mr. J. Wieman).

Procesverloop

Bij besluit van 15 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 1 augustus 2019 tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als kennelijk ongegrond afgewezen en aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaren. ·
Eiser heeft op 16 augustus 2019 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op dezelfde datum heeft eiser de rechtbank verzocht om verweerder bij wijze van voorlopige voorziening te verbieden hem uit te zetten totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2019. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Ovenvegingen

Ten aanzien van het beroep
De afwijzing van de asielaanvraag
1. Eiser heeft het volgende asielrelaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd. Eiser is afkomstig uit Albanië. De broer van eiser zit in de gevangenis in [land] . In dec 2018 kwamen drie mannen bij eiser aan de deur die geld van eiser wilden krijgen, omdat eisers broer schulden bij hen zou hebben. Eiser had geen geld om de mannen te betalen en heeft daarom Albanië verlaten. Hij hoopte hier geld te kunnen verdienen om de schulden van zijn broer te kunnen betalen.
2. Verweerder heeft de geloofwaardigheid van het asielrelaas beoordeeld en in dat kader de volgende relevante elementen onderscheiden:
de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser; en
eisers problemen met schuldeisers van zijn broer.
Verweerder heeft beide elementen geloofwaardig geacht.
3. Verweerder heeft eisers aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder gaat ervan uit dat Albanië een veilig land van herkomst is en heeft in eisers aanvraag geen aanleiding gezien om daar in het algemeen of in eisers geval niet van uit te gaan. Om die reden loopt eiser bij terugkeer naar Albanië geen reëel risico op vervolging in de zin van het Vluchteli ngenverdr ag1 of een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.2 Daarbij is van belang dat eiser geen bescherming bij de Albanese autoriteiten heeft gevraagd in verband met de problemen met de schuldeisers van zijn broer.
4.1.
Eiser voert in beroep aan dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door al een voornemen uit te brengen om eisers asielaanvraag afte wijzen, voordat verweerder de correcties en aanvullingen op eisers gehoor had ontvangen.
4.2.
Verweerder heeft het verloop van de asielprocedure in het geval een asielzoeker afkomstig is uit een veilig land van herkomst geregeld in artikel 3.109ca van het Vreemdelingenbesluit 2000en in paragraafCl/2.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Uit die bepalingen volgt dat een asielzoeker die afkomstig is uit een veilig land van herkomst slechts één gehoor krijgt en dat de correcties en aanvullingen op dat gehoor tegelijkertijd met de zienswijze kunnen worden ingediend, dus nadat het voornemen is uitgebracht.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze werkwijze van verweerder onzorgvuldig is. Eiser heeft, conform artikel 17, derde lid, van de Procedurerichtlijn,3 de gelegenheid gekregen om correcties en aanvullingen op het gehoor in te dienen vóórdat een beslissing op zijn asielverzoek is genomen. Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft toegelicht, worden de correcties en aanvullingen op het gehoor betrokken bij het besluit op de asielaanvraag. Overigens valt niet in te zien hoe eiser in zijn belangen zou kunnen zijn geschaad, aangezien hij in het geheel geen correcties en aanvullingen heeft ingediend.
1.
Verdrag van Genève van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen.
2 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3 Richtlijn 20'13/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming.
4 Zie bijvoorbeeld de Afdelingsuitspraak van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:
5.1.
Verder voert eiser in beroep aan dat het voor hem geen zin heeft om bescherming te vragen in Albanië tegen de schuldeisers van zijn broer, omdat in Albanië veel corruptie is.
5.2.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder al geoordeeld dat verweerder Albanië terecht heeft aangewezen als veilig land herkomst. .
4Verweerd heeft in een brief van 11 juni 20185 de veilige landen herbeoordeeld en bij deze herbeoordeling de aanwijzing van Albanië als veilig land van herkomst voortgezet. Eiser heeft niet betoogd dat verweerder Albanië ten onrechte als een veilig land van herkomst heeft aangemerkt of met objectieve stukken onderbouwd dat de algemene situatie in Albanië is verslechterd. Hierdoor geldt een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Albanië geen bescherming nodig hebben en dat de Albanese autoriteiten burgers effectieve bescherming bieden. Eiser moet daarom aannemelijk maken dat de Albanese autoriteiten hem in het bijzonder bij voorkomende problemen geen bescherming kunnen bieden.
5.3.
Eiser heeft nagelaten om in Albanië aangifte te doen van de problemen met de schuldeisers van zijn broer of om op een andere wijze bescherming te vragen bij de Albanese autoriteiten. Eiser heeft zijn betoog dat hij vanwege corruptie in Albanië geen bescherming kan krijgen niet verder onderbouwd of toegelicht. Met de enkele stelling dat veel corruptie voorkomt in Albanië heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het voor hem bij voorbaat zinloos of zelfs gevaarlijk is om bescherming te vragen bij de Albanese autoriteiten. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Gelet op het voorgaande is eisers beroep, voor zover gericht tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag, ongegrond.
Het inreisverbod
7.1.
Eiser voert aan dat verweerder geen inreisverbod aan hem mocht opleggen, omdat hij als gevolg van dat inreisverbod zijn in [land] gedetineerde broer niet zal kunnen bezoeken. Het opleggen van het inreisverbod is daarom in strijd met het recht op bescherming van eisers familieleven zoals neergelegd in artikel 8 van het EVRM.
7.2.
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat niet van de familieband tussen eiser en zijn broer kan worden uitgegaan, omdat eiser deze band niet met bewijsstukken heeft aangetoond. Als al van de familieband moet worden uitgegaan, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een bijzondere afhankelijkheid tussen eiser en zijn broer. Artikel 8 van het EVRM vormt voor verweerder daarom geen aanleiding om van het opleggen van het inreisverbod afte zien. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder nog aangevuld dat eiser ook de detentie van zijn broer en de duur van deze detentie niet met bewijsstukken heeft aangetoond en dat eiser heeft verklaard dat zijn broer niet over een verblijfsvergunning in [land] beschikt.
7.3.
Uit artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 volgt dat verweerder een inreisverbod oplegt aan de vreemdeling die Nederland onmiddellijk moet verlaten. Op grond van het achtste lid van dat artikel kan verweerder om humanitaire of andere redenen afzien van het opleggen van een inreisverbod.
7.4.
Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder het asielrelaas van eiser geloofwaardig heeft geacht. Onderdeel van dit asielrelaas is dat eisers broer in [land] gedetineerd zit en dat eiser, voorafgaand aan zijn komst naar Nederland, heeft geprobeerd om zijn broer in [land] op te zoeken maar hier niet in is geslaagd. Verweerder dient daarom ook bij zijn besluit over het al dan niet opleggen van een inreisverbod van deze feiten uit te gaan.
Bron: https://www.rijksove rheid.nl /documente n/kamerstukken/20 18/06/11/tk-herbe oordeli ng­ veilige-landen-van-herkomst-tweede-en-derde-tranche
7.5.
De rechtbank overweegt dat het opleggen van een inreisverbod een belastend besluit is, waar eiser niet om heeft gevraagd en waar hij bezwaren tegen heeft. Het is daarom in beginsel aan verweerder om alle relevante informatie te verzamelen, zodat verweerder op een zorgvuldige manier kan beoordelen of er redenen zijn om af te zien van het opleggen van een inreisverbod. Verweerder heeft echter nagelaten om eiser te bevragen over de relatie met zijn broer en om hem te vragen hoe lang zijn broer nog in [land] gedetineerd zal zitten. Er kan dus niet worden vastgesteld welke impact het inreisverbod heeft op de uitoefening van eisers familieleven en of het inreisverbod niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft zodoende onvoldoende informatie vergaard om op zorgvuldige wijze een inreisverbod aan eiser op te kunnen leggen. Met wat verweerder op zitting naar voren heeft gebracht, heeft verweerder dit gebrek niet kunnen repareren.
7.6.
Gelet hierop is het inreisverbod onvoldoende zorgvuldig voorbereid en zodoende opgelegd in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaart het beroep voor zover gericht tegen het inreisverbod dan ook gegrond en vernietigt het bestreden besluit voor wat betreft het inreisverbod. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het inreisverbod in stand te laten, aangezien de rechtbank niet over voldoende informatie beschikt om te toetsen of het inreisverbod niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
8. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op€ 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van€ 512,- en een wegingsfactor}). Indien aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer NL19.19242,
verklaart het beroep ongegrond voor zover gericht tegen de afwijzing van de asielaanvraag;
verklaart het beroep gegrond voor zover gericht tegen het inreisverbod; vernietigt het bestreden besluit voor wat betreft het inreisverbod.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer NL 19.19243, wijst het verzoek af.
De rechtbank/voorzieningenrechter, in alle zaken,
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr.
A.K.Mireku, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F.P. van Straelen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken en aan partijen bekend gemaakt op 13 september 2019.
griffier
rechter
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.