ECLI:NL:RBDHA:2019:11800

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2019
Publicatiedatum
6 november 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3289
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor functieplaatsing binnen de politie op basis van RAAF-regeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar, eiser, en de korpschef van politie, verweerder, over de afwijzing van een aanvraag om toepassing te geven aan de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (RAAF). Eiser, die al 43 jaar bij de politie werkt, had een aanvraag ingediend om de functie van operationeel expert tactische opsporing toegewezen te krijgen, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat hij niet voldeed aan de niveaubepalende elementen van deze functie. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had vastgesteld dat eiser geen nadere informatie had overgelegd die zijn geschiktheid voor de functie kon onderbouwen.

Het proces begon met een primaire afwijzing van de aanvraag op 7 november 2018, gevolgd door een bestreden besluit op 24 april 2019 waarin het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 30 oktober 2019 was eiser aanwezig met zijn gemachtigde, en verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij gedurende ten minste één jaar feitelijke werkzaamheden had verricht die wezenlijk afwijken van zijn huidige functie. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om bewijs te leveren van zijn werkzaamheden, wat hij niet had gedaan.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van het overleggen van bewijsstukken in dergelijke procedures en de rol van de RAAF-regeling als vangnet voor ambtenaren die een functieplaatsing aanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/3289

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W. J . Dammingh),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. N. J . Mathura).

Procesverloop

Bij besluit van 7 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om toepassing te geven aan de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (RAAF) afgewezen.
Bij besluit van 24 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, vergezeld van [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [B] .

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser werkt 43 jaar bij de politie. Bij besluit van 10 juni 2016 is eiser met ingang van 1 juli 2016 geplaatst in de functie van senior tactische opsporing (senior), gewaardeerd op schaal 8. Op 25 juli 2017 heeft eiser een aanvraag ingediend om de functie van operationeel expert tactische opsporing (operationeel expert), gewaardeerd op schaal 9, toegewezen te krijgen.
2. In het voorgenomen besluit staat dat eisers aanvraag wordt afgewezen. Dit voornemen is namens verweerder ondertekend door [A] , tot 1 januari 2019 plaatsvervangend teamchef en leidinggevende van eiser. In het voornemen staat dat eiser de in zijn aanvraag vermelde werkzaamheden vervult.
Verder bevindt zich in het dossier een vragenlijst die is ingevuld door eisers huidige leidinggevende, [C] . Hierin staat dat hij de beschreven werkzaamheden niet aan eiser heeft opgedragen en dat deze werkzaamheden en resultaten geen waarheidsgetrouwe weergave zijn van de werkelijk gedurende de gehele periode (van in ieder geval één jaar) uitgevoerde werkzaamheden en behaalde resultaten.
Op 28 maart 2018 heeft een hoorzitting van de Adviescommissie Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (RAAF-commissie) plaatsgevonden.
De RAAF-commissie wilde, gezien de tegenstrijdigheid tussen de door [C] ingevulde vragenlijst en het voorgenomen besluit, graag van verweerder vernemen wat de specifiek opgedragen werkzaamheden zijn die voor toetsing aan de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (RAAF) in aanmerking komen.
De RAAF-commissie heeft het bevoegd gezag tevens verzocht om betrokkenen dan alsnog stukken van overtuiging aan te laten leveren waaruit blijkt dat aan de elementen van de aangevraagde functie wordt voldaan, zodat de commissie een en ander kan toetsen.
Bij brief van 17 april 2018 informeerde verweerder de commissie dat [C] aan eiser geen werkzaamheden heeft opgedragen die kenmerkend zijn voor de functie operationeel expert. De in de aanvraag beschreven werkzaamheden met een coördinerende uitvoerende component kunnen toegeschreven worden aan eiser en in aanmerking worden genomen voor toetsing door de RAAF-commissie. Daarbij is een opsomming van die werkzaamheden opgenomen.
Bij brief van 19 april 2018 heeft verweerder eiser in de gelegenheid gesteld bewijsstukken en/of een nadere motivering van zijn aanvraag te geven.
Bij brief van 14 mei 2018 heeft eiser laten weten dat hij gaarne bereid is aanvullende informatie te verschaffen, maar dat verweerder eerst concreet zal moeten aangeven welke van de in het voorgenomen besluit genoemde werkzaamheden nu de specifiek aan eiser opgedragen feitelijke werkzaamheden zijn geweest.
Op 19 september 2018 heeft weer een hoorzitting van de RAAF-commissie plaatsgevonden.
Naar aanleiding van een verklaring van [A] op die hoorzitting heeft de RAAF-commissie verweerder de opdracht gegeven een eenduidig standpunt te formuleren.
Bij e-mail van 10 oktober 2018 heeft verweerder laten weten het standpunt in het voornemen te handhaven.
De RAAF-commissie heeft geadviseerd een besluit te nemen conform het voorgenomen besluit en de aanvraag af te wijzen. In het advies van de RAAF-commissie staat dat eiser niet voldoet aan het niveaubepalende element ‘organisatorische coördinatie’ van de functie operationeel expert. Eiser voert geen voortgangs- en functioneringsgesprekken met betrekking tot kwalitatief en kwantitatief geleverde prestaties in relatie tot de gemaakte uitvoerings-/randvoorwaardelijke afspraken met de hem toegewezen mensen. Eiser heeft verder in het geheel niet aangetoond dat de afwijkende (ontbrekende) functiebestanddelen met betrekking tot het niveaubepalende element van de organisatorische coördinatie (zoals het voeren van voortgangs- en functioneringsgesprekken) bij een andere functie zijn neergelegd.
Met betrekking tot de overige niveaubepalende elementen (zoals plannen van aanpak, geïmplementeerde verbeteringen en door eiser geïnitieerde netwerken) heeft de RAAF-commissie opgemerkt dat eiser zijn aanvraag op geen enkele manier met stukken heeft onderbouwd.
Het primaire besluit
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder het advies van de RAAF-commissie overgenomen.
Het bestreden besluit
4.1
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het advies van de Bezwaaradviescommissie (de Bezwaaradviescommissie) overgenomen en naar de in houd daarvan verwezen.
4.2
De Bezwaaradviescommissie is van mening dat verweerder terecht tot de conclusie is gekomen dat door eiser niet aannemelijk is gemaakt dat hij gedurende ten minste één jaar voorafgaand aan de aanvraag feitelijke werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van zijn huidige functie.
De Bezwaaradviescommissie is verder van mening dat de werkzaamheden zoals eiser heeft geschetst niet in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van de functie operationeel expert. De Bezwaaradviescommissie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet voldaan is aan het niveaubepalende element van het - in het kader van voorbereiding - opstellen van plannen van aanpak. Hierbij wordt gedoeld op plannen van aanpak zonder bestaande formats, nu hierin het onderscheid is gelegen tussen de functie van senior en die van operationeel expert. De Bezwaaradviescommissie heeft geconcludeerd dat in het geval van eiser plannen van aanpak reeds zijn opgesteld. Eiser heeft niet met documenten aangetoond dat aan dit niveaubepalende element is voldaan. Ook ontbreekt de organisatorische coördinatie als niveaubepalend element. Eiser heeft naar de mening van de Bezwaaradviescommissie niet aannemelijk gemaakt dat hij functionerings- en beoordelingsgesprekken voert, wat een onderdeel is van het niveaubepalende element organisatorische coördinatie. De notitie van 16 januari 2019 van [A] leidt niet tot een ander inzicht. De Bezwaaradviescommissie is voorts van mening dat de stelling van eiser dat andere collega’ [C] in de functie van operationeel expert ook niet aan alle niveaubepalende elementen voldoen, niet ter zake doet. Niet is gebleken van bedrijfsvoeringsargumenten waardoor niet aan een niveaubepalend element hoeft te worden voldaan.
Het betoog van eiser
5. Eiser vindt dat sprake is van onzorgvuldige besluitvorming. [A] heeft tijdens de hoorzitting van 19 september 2018 verklaard dat hij het eerste voorgenomen besluit verkeerd heeft beoordeeld en tot een positief advies zou zijn gekomen als hij alle stukken en eisen beter had doorgenomen. Afgesproken was dat er een nieuw voornemen genomen zou worden, met inachtneming van de opmerkingen van [A] . Vervolgens heeft de RAAF-commissie advies uitgebracht. Ook is hem tijdens die hoorzitting door een lid van de RAAF-commissie toegezegd dat hij geen nadere stukken hoefde over te leggen. Naar eisers mening mocht hem vervolgens niet worden tegengeworpen dat hij niet aan de bewijslast heeft voldaan. Eiser vindt dat het op de weg van verweerder lag om naar relevante feiten onderzoek te doen als hij vraagtekens plaatste bij de juistheid van hetgeen eiser stelt.
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder heeft miskend dat de hem opgedragen werkzaamheden wezenlijk afwijken van zijn huidige functie. Eiser vindt dat het begrip ‘in overwegende mate’ in de zin van artikel 1 van de RAAF logischerwijs niet kan inhouden dat aan alle niveaubepalende elementen moet worden voldaan.
Eiser is voorts van mening dat verweerder ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom het opstellen van plannen van aanpak - mede aan de hand van formats - en het voeren van functioneringsgesprekken als niveaubepalende elementen worden beschouwd en hoe zwaarwegend die zijn. Volgens eiser houdt zowel de senior als de operationeel expert zich bezig met het opstellen van plannen van aanpak in het kader van de voorbereiding. De senior stelt de plannen op ‘mede aan de hand van beschikbare formats’, maar niet duidelijk is om welke formats het gaat. De formuleringen in de functiebeschrijving sluiten zijns inziens niet uit dat ook de operationeel expert werkt met formats.
[A] heeft in zijn notitie van 16 januari 2019 uiteengezet dat eiser voortgangsgesprekken voerde met de medewerkers. Naar eisers mening is dit een element van organisatorische coördinatie. Datzelfde geldt voor de overige werkzaamheden die door [A] zijn benoemd en die ten onrechte niet in de overwegingen zijn betrokken.
Voorts heeft eiser aangevoerd dat het maken van plannen van aanpak wel in de beschrijving staat van de functie van operationeel expert, maar in de praktijk is ondergebracht bij de operationeel specialist A. Van eiser mag daarom, gelet op de organisatorische context, niet worden gevergd dat hij deze werkzaamheden uitvoert.
Het juridisch kader
6. Het juridisch kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Het oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank leest in het door eiser opgestelde verslag van de hoorzitting van 19 september 2018 niet dat een nieuw voornemen zou worden genomen of dat eiser geen nadere stukken hoefde over te leggen. Bovendien had eiser in de bezwaarfase - of in beroep - alsnog de informatie kunnen overleggen waarvan in het advies van de RAAF-commissie staat dat deze ontbrak.
De toelichting bij de RAAF vermeldt dat de regeling met nadruk is bedoeld als vangnetregeling. “Het voorafgaand en schriftelijk vastleggen van opgedragen werkzaamheden heeft te allen tijde de voorkeur. Gelet op het gezamenlijke belang van zowel de werkgever als de ambtenaar, dienen de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden een regelmatig terugkerend onderwerp te zijn van de periodieke gesprekken tussen ambtenaar en leidinggevende. In deze gesprekken zal doorlopend worden bezien of de feitelijk opgedragen werkzaamheden nog passen binnen de bandbreedte van de LFNP-functie. (..)”
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de RAAF is het aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bepaalde feitelijke werkzaamheden heeft verricht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat hij daartoe niet kon volstaan met de verklaring van [A] , omdat de inhoud daarvan werd weersproken door [C] . Zoals in de toelichting op artikel 2 van de RAAF (Stcrt. 2016, nr. 38696) staat, had eiser zijn feitelijke werkzaamheden aannemelijk kunnen maken door bijvoorbeeld verslagen van functionerings- of beoordelingsgesprekken of correspondentie met zijn leidinggevende aan verweerder over te leggen. Tijdens de zitting heeft verweerder toegelicht dat het in ieder geval moet gaan om informatie over de periode na 1 juli 2016, omdat de functie van operationeel expert daarvoor niet bestond. Voorts heeft verweerder toegelicht dat een verklaring van een (voormalig) leidinggevende alleen niet toereikend is. Ten einde niet afhankelijk te zijn van anderen moet de aanvrager zelf aan de hand van stukken objectiveren dat hij de gestelde werkzaamheden feitelijk heeft verricht, aldus verweerder.
Omdat eiser geen nadere informatie heeft overgelegd, heeft verweerder niet kunnen vaststellen dat eiser voldoet aan de niveaubepalende elementen van de functie van operationeel expert. Daarbij merkt de rechtbank op dat verweerder zich niet alleen op het standpunt heeft gesteld dat organisatorische coördinatie en het opstellen van plannen van aanpak zonder bestaande formats niveaubepalende elementen zijn, maar ook het initiëren van netwerken, deskundigheidsbevordering en advisering. Ofschoon de rechtbank onder deze omstandigheden in het midden kan laten of verweerder zich op dat nadere standpunt heeft mogen stellen, komt dit standpunt haar gelet op de in de functiebeschrijving van operationeel expert onder activiteiten en resultaten opgenomen vermeldingen, niet onjuist voor. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.W. [A] . Sloots, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
15 november 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Bijlage
Op grond van artikel 1, aanhef en onder i, van de RAAF wordt in deze regeling verstaan onder wezenlijk afwijken: in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van een andere functie als omschreven in het onderdeel ‘kern van de functie’ van de betreffende functie, dan wel overeenkomen met de definitie van het werkterrein, het aandachtsgebied of de specifieke functionaliteit behorende bij de huidige functie opgenomen in de bijlage 4, horende bij artikel 3, vierde lid, van de Regeling vaststelling LFNP.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de RAAF maakt de ambtenaar in de aanvraag aannemelijk dat hij gedurende ten minste één jaar voorafgaand aan de aanvraag, feitelijke werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van zijn huidige functie dan wel overeenkomen met een werkterrein, een aandachtsgebied of een specifieke functionaliteit.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de RAAF wijst het bevoegd gezag de aanvraag toe, indien de feitelijke werkzaamheden, bedoeld in artikel 2:
zijn opgedragen;
gedurende ten minste één jaar voorafgaand aan de aanvraag tot wijziging van de functie dan wel wijziging of toekenning van het werkterrein, aandachtsgebied of specifieke functionaliteit zijn verricht;
wezenlijk afwijken van de huidige functie dan wel van een werkterrein, een aandachtsgebied of een specifieke functionaliteit van de ambtenaar, en
niet van kennelijk tijdelijke aard zijn.