ECLI:NL:RBDHA:2019:11774
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om schadevergoeding wegens onrechtmatig besluit tot sluiting van een bedrijfspand op basis van de Opiumwet
In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door mr. G.H. Fijma, de Rechtbank Den Haag verzocht om schadevergoeding naar aanleiding van een onrechtmatig besluit van de burgemeester van Den Haag, dat leidde tot de sluiting van zijn bedrijfspand. Het besluit tot sluiting, dat op 5 oktober 2015 werd genomen op basis van artikel 13b van de Opiumwet, werd door de rechtbank eerder vernietigd, maar verzoeker stelt dat hij hierdoor aanzienlijke schade heeft geleden. De schadevergoeding die hij vordert bedraagt € 144.391,15. De rechtbank heeft op 12 september 2019 een zitting gehouden, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder, mr. N.J.M. Beelaerts van Blokland.
De rechtbank heeft overwogen dat verzoeker niet kan aantonen dat er een causaal verband bestaat tussen het onrechtmatige besluit en de door hem geleden schade. Verweerder heeft betwist dat de sluiting van het pand de oorzaak is van de schade, en heeft aangevoerd dat verzoeker de bedrijfsvoering had kunnen voortzetten door een andere opslagruimte te huren. De rechtbank concludeert dat verzoeker onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn schadeclaim en dat de gevorderde dwangsom niet van toepassing is, omdat het verzoek om schadevergoeding niet als een aanvraag in de zin van de Awb kan worden beschouwd.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om schadevergoeding afgewezen en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers en is openbaar uitgesproken op 8 oktober 2019. Verzoeker kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.