ECLI:NL:RBDHA:2019:11748

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2019
Publicatiedatum
5 november 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2918
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontslagverzoek van een luitenant bij de Koninklijke Luchtmacht vanwege dienverplichting en belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 november 2019 uitspraak gedaan in het beroep van een luitenant van de Koninklijke Luchtmacht tegen de afwijzing van zijn ontslagverzoek. Eiser, die sinds 12 augustus 2009 bij de krijgsmacht is aangesteld, had verzocht om ontslag met ingang van 17 december 2018, maar zijn verzoek werd afgewezen op grond van zijn dienverplichting. De rechtbank overwoog dat verweerder, de staatssecretaris van Defensie, het dienstbelang zwaarder mocht laten wegen dan het persoonlijk belang van eiser. Eiser had in zijn aanstellingsbesluit de verplichting aanvaard om gedurende zijn opleiding tot vlieger en aansluitend een periode van tien jaar deel uit te maken van het beroepspersoneel. De rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid kon besluiten dat het voor Defensie van belang was om rendement te behalen uit de investering in de opleiding van eiser, die aanzienlijke kosten met zich meebracht. Eiser had aangevoerd dat zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder financiële problemen en een vertrouwenscrisis met collega's, niet voldoende waren om de dienverplichting te laten wijken voor zijn ontslagverzoek. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat zijn situatie zodanig was dat hij niet aan zijn verplichtingen kon voldoen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat de belangen van Defensie zwaarder wogen dan die van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/2918
uitspraak van de meervoudige militaire kamer van 6 november 2019 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: T.G.J. Horlings),
en
de staatssecretaris van Defensie, verweerder
(gemachtigde: LTZ OC (LD) mr. L.A. Visser).
Procesverloop
Bij besluit van 16 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers ontslagverzoek afgewezen.
Bij besluit van 29 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [rang] [A] .
Overwegingen
Inleiding
1. Eiser is met ingang van 12 augustus 2009 aangesteld bij het beroepspersoneel van de krijgsmacht en is ingedeeld bij de Koninklijke Luchtmacht. In zijn aanstellingsbesluit is aan eiser meegedeeld dat op hem de verplichting rust om gedurende zijn opleiding tot vlieger en daaraan aansluitend een periode van tien jaar, deel uit te maken van het beroepspersoneel en dat eiser zich bevindt in loopbaanfase één.
2. Bij besluit van 12 juni 2013 is aan eiser meegedeeld dat de duur van de periode waarin hij is ingedeeld in fase één, vanwege wijziging van de bestemming is aangepast en dat de einddatum van fase één, de periode waaraan voor hem de verplichting is verbonden deel uit te maken van het beroepspersoneel, is vastgesteld op 5 mei 2023.
3. Bij besluit van 7 januari 2014 is eiser ontheven uit de functie van F-16 vlieger en is vervolgens besloten eiser te bestemmen voor een ander type toestel. Bij besluit van 30 april 2014 is eiser aangewezen de type rating opleiding te volgen voor de KDC-10 en bij besluit van 20 augustus 2014 is eiser met ingang van 4 augustus 2014 geplaatst op de functie van copiloot KDC-10.
4. Bij rekest van 15 oktober 2018 heeft eiser, nu luitenant, verzocht om ontslag met ingang van 17 december 2018 op grond van artikel 39, eerste lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR).
Het bestreden besluit
5. Verweerder heeft bij het bestreden besluit vermeld dat er veel geld in eiser is geïnvesteerd. Het is voor Defensie van belang om rendement van deze investering te behalen. Daarnaast is het aantal nieuw aan te stellen vliegers afgestemd op een minimale verblijfsduur van tien jaar. Van 2009 tot medio 2014 heeft eiser een tweetal vliegopleidingen gevolgd, voor de F-16 en voor de KDC-10. Het is niet eenvoudig om eiser als ervaren vlieger op korte termijn te vervangen. Indien eiser vier jaar eerder dan de geplande tien jaar met ontslag wenst te gaan, trekt dat een gat in de personele vulling.
Verder staat het Commando Luchtstrijdkrachten (CLSK) aan de vooravond van een majeure transitie. Om gedurende deze periode de opgelegde taken te kunnen uitvoeren is het essentieel over voldoende gekwalificeerd personeel te beschikken. Vanwege deze situatie is het behoud van iedere vlieger van groot belang. Het feit dat het CLSK zoveel mogelijk vliegers wil behouden valt eveneens terug te zien in het maatwerk dat tot nu toe is geleverd aan eiser om werk en privé te combineren: omscholing van F-16 naar KDC-10, uitzending geannuleerd op verzoek van eiser, toekomstfunctie(s) aangeboden die mogelijk beter te combineren zijn en een aangepast werkrooster.
Als defensiemedewerker is eiser zelf verantwoordelijk voor zijn loopbaan en carrière, binnen de mogelijkheden die de organisatie eiser biedt. Eiser heeft in 2018 meermaals aangegeven interesse te hebben om voor drie jaar een exchange positie te gaan bekleden in de Verenigde Staten. Zonder enige aanleiding heeft eiser medio oktober 2018 aangegeven geen interesse meer te hebben in de exchange stoel, omdat hij dit niet met zijn privéleven (co-ouderschap) kan combineren. Verweerder kan eiser dan ook niet volgen in zijn stelling dat het CLSK geen toekomstperspectief kan en wil bieden.
Ook na het indienen van eisers rekest is hem een aantal functies voorgelegd die mogelijk, gezien zijn privésituatie, beter te combineren zijn met thuis en die eiser een bevordering dan wel voldoende toekomstperspectief kan bieden. Eiser heeft deze functies van de hand gewezen, omdat deze volgens hem een teruggang in de kwalificatie als vlieger betekenen of omdat eiser er financieel op achteruit zou gaan.
Op basis van eisers huidige werkervaring is eiser op voorhand geschikt bevonden door de KLM. Eiser voldoet dus nu al aan de eisen van de KLM. Verder wordt er bij de kustwacht gevlogen op vliegtuigen met een burgerregistratie. Als vlieger moet eiser daarvoor in het bezit zijn van een Commercial Pilot Licence Aeroplane CPL(A) met de aantekening Meermotorig (ME) en een bevoegdheid om onder slecht zicht te mogen vliegen, de instrumental rating (IR). Bij een plaatsing bij de kustwacht wordt dit brevet door het CLSK betaald en verzorgd. Verder is verweerder gebleken dat er recent, in januari 2019, een vlieger van het CLSK in dienst is getreden bij de KLM. Eind 2017 is deze vlieger vanwege tekorten op de Dornier bij de kustwacht geplaatst. Dit sterkt verweerder in zijn standpunt dat een plaatsing op de Dornier bij de kustwacht geen negatieve invloed heeft op de mogelijkheid om bij de KLM in dient te treden. Het feit dat eiser minder zal gaan verdienen bij de kustwacht is volgens verweerder ook niet juist. Enkel eisers tegemoetkoming in de reiskosten zal dalen, omdat de standplaats van de Kustwacht Schiphol is. Eiser hoeft daardoor niet of nauwelijks meer te reizen. Omdat er sprake kan zijn van onregelmatige diensten, zal eiser hiervoor een extra vergoeding ontvangen in de vorm van een toelage onregelmatige dienst. Verder maken ook ‘niet vliegende’ functies integraal deel uit van een loopbaan als vlieger bij het CLSK. Eisers achtergrond als vlieger is noodzakelijk om deze ‘niet vliegende’ functies te kunnen vervullen. Om te voorkomen dat eiser terugvalt in inkomsten is er een garantie vliegtoelage om een ‘niet vliegende’ functie financieel te overbruggen. Daarnaast mogen vliegers die aan het eind van hun aanstelling zitten op kosten van Defensie hun burgervliegbrevetten geldig maken als er geen vervolgfunctie komt bij het CLSK. Verweerder kan eiser dan ook niet volgen in zijn stelling dat het CLSK eiser onvoldoende toekomstperspectief kan bieden en dat eiser er financieel dan wel in kennis en/of vaardigheid op achteruitgaat.
Verder heeft verweerder opgemerkt dat de stukken die eiser overgelegd heeft aangaande de financiële verplichtingen die eiser heeft, onvoldoende duidelijkheid bieden. Wat daarvan ook zij, het feit dat eiser in een ongunstige financiële situatie verkeert, maakt volgens verweerder niet dat het belang van Defensie in dit geval moet wijken voor eisers belang. De financiële verplichtingen zijn het resultaat van keuzes die eiser heeft gemaakt of momenteel maakt. Hoewel verweerder het betreurt dat eiser in deze situatie terecht is gekomen, is verweerder van mening dat de gevolgen van zijn keuzes niet voor rekening van de organisatie dienen te komen. Binnen Defensie zijn daarnaast instanties die eiser kunnen en willen ondersteunen om zijn financiën op orde te krijgen. Het feit dat de KLM aan eiser daarnaast mogelijk meer salaris kan bieden, is geen dermate bijzondere omstandigheid dat dit het belang van Defensie opzij zet. Verder is het voorlopige voorstel dat eiser heeft ontvangen van de KLM verstreken.
Bij besluit van 11 augustus 2016 is eiser financieel gecompenseerd voor de vertraging die hij heeft opgelopen in zijn opleiding tot F-16-vlieger. Omdat eiser hier niet tegen is opgekomen, staat dit besluit in rechte vast. Verweerder volgt eiser dan ook niet in de stelling dat vertraging alsnog in mindering gebracht moet worden op eisers totale dienverplichting.
Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel kan niet slagen. Van een afwijkende dienverplichting kan enkel sprake zijn als men herintreder is. Eiser is geen herintreder en heeft net als alle andere aspirant-vliegers de volledige elementaire vliegopleiding gevolgd.
Gezien eisers omscholingstraject van F-16-vlieger naar KDC-10-vlieger is hij eigenlijk pas op 4 augustus 2014 gestart aan zijn eerste functie. Er was toen al een jaar van zijn dienverplichting verstreken zonder dat CLSK rendement van eiser heeft genoten.
Verweerder heeft vastgesteld dat terecht meer waarde is gehecht aan de operationele en bestandsmatige belangen van Defensie.
Het betoog van eiser
6. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder niet in zijn belangenafweging heeft betrokken wat zijn vliegopleiding heeft gekost. Eiser heeft zelf zijn opleiding tot vlieger bekostigd voordat hij bij Defensie in dienst trad. De opleiding die Defensie hem heeft gegeven, is daardoor veel minder kostbaar geweest dan die van anderen. Bovendien is de opleiding tot F-16-vlieger door verweerder afgebroken. Verweerder heeft daarmee afgezien van rendement. Daardoor zijn de (vervolg)opleidingskosten lager geworden. Eiser beschikte voorts al over burgerpapieren, waardoor hij voor zijn overstap naar de KDC-10 veel minder opleiding nodig had.
Bij de overgang van de F-16 opleiding naar het KDC-10 transportvliegtuig is eiser de keuze gegeven tussen deze overgang of ontslag. Als eiser toen voor ontslag had gekozen, was hij bevrijd geweest van de dienverplichting. Eiser vindt het daarom unfair dat verweerder de investering in de F-16 opleiding meeweegt bij zijn beslissing.
Van een personeelstekort blijkt niet in het concrete geval van eiser. Zijn opleiding tot gezagvoerder is gestopt vanwege een gebrek aan (opleidings-)capaciteit. Ook is eiser geen bindingspremie toegekend en is hem niet aangeboden zijn studieschuld (opleidingskosten voor burger brevet) over te nemen. Verder zijn er nog drie of vier collega’s ‘op nul uren geplaatst’. Tijdens het gesprek op 12 december 2018 is door zijn squadroncommandant gezegd dat het vertrouwen in hem te laag is om hem toezeggingen te doen over toekomstige vliegende functies. Eiser heeft daardoor geen toekomstperspectief bij Defensie. Aan eiser zijn geen toekomstfuncties aangeboden. Alleen de functie bij de kustwacht is aangeboden. Daarover heeft eiser aangevoerd dat dit financieel voor hem een achteruitgang is en niet bij zijn ambities past. Bovendien wordt de kustwacht over twee jaar geprivatiseerd waardoor dit geen functie binnen het CLSK blijft.
Van groot gewicht is voorts dat er een vertrouwenscrisis tussen eiser en collega’s is ontstaan. Eiser heeft een melding van een voorval gedaan, hetgeen ertoe heeft geleid dat hij op non-actief is gesteld (geweest). Daarnaast heeft eiser een inzetbaarheidsbeperking op basis van het psychosociaal rapport van 3 december 2018.
Eiser heeft problematische schulden. Hij lijdt ernstig onder die situatie, die zonder voldoende inkomsten niet op te lossen is. Eiser heeft opgemerkt dat Defensie in vergelijkbare gevallen gemaakte studiekosten heeft vergoed.
Juridisch kader
7. Het juridisch kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Het oordeel van de rechtbank
8.1. De Centrale Raad van Beroep heeft het beleid van verweerder, waarbij militairen op wie nog een dienverplichting rust, aan deze verplichting gehouden worden en hiervan slechts in geval van bijzondere omstandigheden ontheffing kan worden verleend, aanvaardbaar geacht (zie onder meer de uitspraak van 6 oktober 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU4282).
8.2. In het geval van het bestaan van een dienverplichting is verweerder gehouden bij ieder verzoek om ontslag af te wegen of er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan in redelijkheid gesteld moet worden dat het dienstbelang bij voortzetting van de aanstelling moet wijken voor het persoonlijk belang. Het betreft hier een discretionaire bevoegdheid van verweerder. Dit betekent dat het bestreden besluit door de bestuursrechter slechts terughoudend kan worden getoetst.
8.3. De vraag die hier centraal staat is of in het geval van eiser sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat op grond daarvan in alle redelijkheid het dienstbelang bij voortzetting van de aanstelling moet wijken voor het persoonlijk belang.
8.4. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt het volgende.
Verweerder heeft in redelijkheid belang kunnen toekennen aan het feit dat eiser zich er ten tijde van zijn bestemmingswijziging van bewust was dat hij tot 5 mei 2023 zou moeten blijven dienen bij Defensie. Hij is niet tegen dit besluit in bezwaar gegaan, noch heeft hij ervoor gekozen om na de niet-voltooide F-16 opleiding ontslag te nemen, hetgeen – zonder verdere dienverplichting – had gekund. Verweerder heeft bij de belangenafweging voorts mogen betrekken dat er veel geld in eiser is geïnvesteerd. Dat verweerder het precieze bedrag niet heeft genoemd en eiser enkele vrijstellingen binnen zijn opleiding voor KDC-10-vlieger heeft gehad, neemt niet weg dat verweerder voldoende heeft onderbouwd dat de kosten dusdanig hoog zijn geweest dat hij een redelijk belang heeft om voldoende rendement uit die investering te behalen door vast te houden aan de dienverplichting. Dat eiser na het beëindigen van zijn opleiding tot F-16 vlieger ervoor heeft gekozen om bij Defensie te blijven, betekent niet dat zijn dienverplichting verkort zou moeten worden, omdat aan de investering van vóór 2014 geen waarde meer zou toekomen. Verweerder mocht de totale opleidingsinspanningen en kosten daarvoor betrekken bij het vaststellen en handhaven van de dienverplichting. Eisers opleiding van vóór 2014 was immers niet alleen gericht op het worden van F-16 vlieger, maar bevatte ook algemene, militaire elementen. Het feit dat de langere dienverplichting voor vliegers onder meer zijn grondslag vindt in de hogere kosten van de vliegopleiding, betekent ten slotte niet dat verweerder bij ieder verzoek om voortijdig ontslag dan wel in het kader van de onderhavige belangenafweging zou moeten verantwoorden wat precies de opleidingskosten zijn geweest en welke redelijke rendementseisen daartegenover zouden moeten staan.
Eiser werkt inmiddels, ondanks zijn inzetbaarheidsbeperking, als vlieger bij de kustwacht. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze functie qua inhoud, verdiensten of carrièremogelijkheden een zodanige achteruitgang betreft dat dit werk in redelijkheid niet (tijdelijk) van eiser gevergd zou kunnen worden en dat eiser daardoor niet aan zijn dienverplichting gehouden zou mogen worden. Uit het dossier is voorts gebleken dat eiser ook andere mogelijkheden zijn geboden, zoals een functie bij de Elementaire Militaire Vliegeropleiding. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat aan eiser ook in de toekomst andere functies bij Defensie kunnen worden toegekend. Uit het nalaten van het toekennen van een bindingspremie of het niet overnemen van eisers studieschuld, kan niet worden afgeleid dat verweerder er geen reëel belang bij heeft dat eiser bij Defensie blijft werken en tenminste zijn dienverplichting vervult.
Hoewel uit het dossier blijkt dat de verhoudingen tussen eiser en verweerder op een gegeven moment beschadigd zijn geraakt, is niet gebleken dat geen herstel daarvan mogelijk is.
Eiser heeft gesteld dat zijn gezondheid sterk lijdt onder de vertrouwenscrisis, maar heeft dit niet met medische stukken onderbouwd. In het verslag van een gesprek van 12 april 2019 staat dat eiser heeft aangegeven dat hij bij de Militaire Geestelijke Gezondheidszorg (MGGZ) liep voor de stress door de situatie die was ontstaan tussen hem en zijn werkgever; in de evaluatie van het plan van aanpak van 6 augustus 2019 staat dat eiser een traject bij de MGGZ aan het afronden was. Niet is echter gebleken dat de aard en ernst van eisers gezondheidsklachten zodanig waren dat eiser niet (tijdelijk) bij Defensie kan blijven werken. Mocht daarvan overigens al sprake zijn, dan had ontslag op grond van blijvende ongeschiktheid voor het vervullen van de dienst uit hoofde van een ziekte (artikel 39, tweede lid, aanhef en onder f, AMAR) meer voor de hand gelegen dan een ontslag op aanvraag (artikel 39, eerste lid, AMAR).
Aan eisers belang bij een hoger salaris dat hij buiten Defensie zou kunnen verdienen in verband met zijn financiële problemen, heeft verweerder evenmin doorslaggevend gewicht hoeven toekennen. Een dergelijk argument zou immers voor meer militairen met een dienverplichting kunnen gelden en het is voor verweerder – als ambtelijk orgaan – onmogelijk om de salarissen voor zijn personeel af te stemmen op salarissen buiten Defensie, in het bijzonder op die binnen de commerciële arbeidsmarkt. Het salaris in eisers huidige functie wijkt voorts niet wezenlijk af van het salaris van een vergelijkbare vlieger bij Defensie op een ander type vliegtuig, althans daarvan is niet gebleken, noch heeft eiser een significante afwijking onderbouwd. Verweerder heeft er in verband met de financiële problematiek van eiser bovendien op gewezen dat er binnen defensie instanties zijn die eiser kunnen ondersteunen bij het op orde krijgen van zijn financiën.
Alles in ogenschouw nemend heeft verweerder het dienstbelang zwaarder mogen laten wegen dan het persoonlijk belang van eiser bij zijn verzoek om ontslag.

9.Het beroep is ongegrond.

10.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzitter, en mr. D. Biever, lid, en commodore (tit.) b.d. mr. P.T. Heblij, militair lid, in aanwezigheid van mr. M.W.J. Sloots, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Bijlage
Juridisch kader
Op grond van artikel 12k, eerste lid, van de Militaire ambtenarenwet 1931 (MAW) is aan een aanstelling als militair ambtenaar bij het beroepspersoneel de verplichting verbonden om een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn, doch ten hoogste gedurende de initiële opleiding en aansluitend een periode van vier jaar, deel uit te blijven maken van het beroepspersoneel.
Op grond van artikel 12k, tweede lid, aanhef en onder b, van de MAW is in afwijking van het eerste lid aan een aanstelling als militair ambtenaar met de bestemming tot het volgen van een opleiding tot vlieger, de verplichting verbonden gedurende de opleiding en aansluitend een periode van tien jaar deel uit te blijven maken van het beroepspersoneel.
Op grond van artikel 12m, aanhef en onder b, van de MAW kan een ontslagaanvraag van een militair ambtenaar worden afgewezen gedurende een periode waarin op de militair ambtenaar de verplichting rust om te blijven behoren tot het beroepspersoneel.
Op grond van artikel 38, eerste lid, van het AMAR geschiedt het verlenen van ontslag aan de militair met een officiersrang bij koninklijk besluit.
Op grond van artikel 39, eerste lid, van het AMAR kan aan de militair ontslag op aanvraag worden verleend, indien hij daartoe aan het ingevolge artikel 38 bevoegde gezag schriftelijk de wens te kennen geeft.