ECLI:NL:RBDHA:2019:11743

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
5 november 2019
Zaaknummer
8019461 CV19-4088
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van non-actiefstelling van werknemer met toewijzing van dwangsom

In deze zaak vordert de werknemer, aangeduid als [eiser], de opheffing van zijn non-actiefstelling door zijn werkgever, Centric Netherlands B.V. De kantonrechter heeft op 7 november 2019 uitspraak gedaan in een kort geding, waarin de werknemer zijn vordering heeft onderbouwd met de stelling dat er geen zwaarwegende redenen waren voor de non-actiefstelling. De werknemer is sinds 15 januari 2002 in dienst bij Centric en ontving een salaris van € 11.250,00 bruto per maand. De non-actiefstelling volgde na een periode van onrust binnen het bedrijf, waarbij de werknemer op 8 juli 2019 te horen kreeg dat de directie zou aanblijven en er vertrouwen in hen bestond. Echter, op 17 juli 2019 werd de werknemer meegedeeld dat hij ontslagen zou worden en per direct vrijgesteld van werkzaamheden. De werknemer heeft hiertegen geprotesteerd en zijn werkgever heeft vervolgens een voorstel gedaan voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De werknemer heeft in de procedure aangevoerd dat de beschuldigingen van de werkgever ongegrond zijn en dat hij recht heeft op zijn functie en werkzaamheden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de werkgever onvoldoende redenen had om de werknemer op non-actief te stellen en heeft de vordering van de werknemer toegewezen. Centric is veroordeeld tot het opheffen van de non-actiefstelling en het betalen van een dwangsom van € 1.000,00 per dag bij niet-nakoming, tot een maximum van € 100.000,00. Daarnaast is Centric veroordeeld in de proceskosten van de werknemer, vastgesteld op € 882,83, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Zittingsplaats Gouda
PF
Zaaknummer 8019461/ CV EXPL 19-4088
VONNIS in kort geding van de kantonrechter d.d. 7 november 2019 in de zaak:
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij bij dagvaarding ex art. 254 Rv.,
gemachtigde: mr. P. de Boer,
tegen
Centric Netherlands B.V.,
te Gouda,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J. Boogaard.
Partijen worden aangeduid als “ [eiser] ” en “Centric”.

1.Procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van de dagvaarding d.d. 26 september 2019.
Op 23 oktober 2019 heeft er een mondelinge behandeling plaatsgevonden waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. De gemachtigde van Centric heeft een pleitnota overgelegd. Beide partijen hebben voorafgaand aan de mondelinge behandeling producties toegezonden.

2.Feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten.
2.1. [eiser] is sinds 15 januari 2002 bij (de rechtsvoorgangster van) Centric in dienst tegen een salaris van € 11.250,00 bruto per maand exclusief vakantiegeld en andere emolumenten.
2.2. Naar aanleiding van onrust die binnen Centric was ontstaan heeft de heer [gedaagde] , hierna te noemen “ [gedaagde] ”, op 8 juli 2019 onder meer aan [eiser] meegedeeld dat de op dat moment resterende directie zou aanblijven en het volste vertrouwen in hen bestond.
2.3. In een gesprek van 17 juli 2019 heeft [gedaagde] aan [eiser] meegedeeld dat [eiser] ontslagen zou worden en hij per direct werd vrijgesteld van werkzaamheden vanwege het ontbreken van draagvlak.
2.4. Bij e-mail van 18 juli 2019 heeft [eiser] meegedeeld dat hij niet akkoord ging met een ontslag en met verdere vrijstelling van werkzaamheden. Hij heeft [gedaagde] voorts meegedeeld dat hij na zijn vakantie zijn werkzaamheden zou hervatten.
2.5. Bij e-mail van 30 juli 2019 heeft de advocaat van Centric daarop meegedeeld dat het de bedoeling van Centric was om aan [eiser] na zijn vakantie een voorstel te doen voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en dat [eiser] tot die tijd vrijgesteld bleef van arbeid.
2.6. Op 26 augustus 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen onder meer [eiser] en [gedaagde] . Tijdens dit gesprek heeft [gedaagde] [eiser] een gebrek aan arbeidsmoraal en –inzet en diefstal van werktijd verweten. [gedaagde] heeft de op non-actiefstelling van [eiser] gehandhaafd.
2.7. Bij e-mail van 9 september 2019 heeft Centric aan [eiser] een voorstel voor een beëindigingsvergoeding gedaan en meegedeeld dat indien [eiser] dit voorstel niet zou accepteren een verzoekschrift tot ontbinding zou worden ingediend.
2.8. In de periode van 3 tot en met 9 oktober 2019 hebben partijen gecorrespondeerd en gesproken over een hervatting van de werkzaamheden door [eiser] . [eiser] heeft Centric meegedeeld in zijn eigen functie te willen hervatten. Centric heeft [eiser] verzocht om op 10 oktober 2019 te verschijnen op het kantoor van Centric, alwaar hij een businessplan met bijbehorende begroting voor 2020 diende op te stellen, hetgeen een van zijn taken was. Mocht hij aan deze opdracht geen gevolg geven zou de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang worden beëindigd.
2.9. Bij e-mail van 9 oktober 2019 16.55 uur heeft [eiser] zich ziek gemeld bij Centric.
2.10. Op 11 oktober 2019 heeft de bedrijfsarts van Centric [eiser] op zijn spreekuur gesproken. Hij heeft geoordeeld dat de klachten van [eiser] berustten op ziekte en dat hij naar verwachting in de laatste week van oktober 2019 weer arbeidsgeschikt zou zijn. Hij heeft geen vervolgafspraak met [eiser] gemaakt.
Voorts heeft hij geadviseerd: “Ik heb begrepen dat er gesprekken zijn geweest over de problematiek. Mi is het verstandig om een externe onafhankelijke partij om bemiddeling/raad in deze te gaan vragen. Om vandaaruit verdere afspraken met elkaar te maken. Als werkhervatting daar een onderdeel van uit maakt, werkhervattingsafspraken te maken. Voor nu is het mijn advies aan meneer [eiser] om aan zijn herstel te werken.”

3.Geschil

3.1. [eiser] vordert bij wege van voorlopige voorziening om, zakelijk weergegeven, Centric te gebieden om de non-actiefstelling op te heffen en [eiser] toe te laten tot zijn werkzaamheden op straffe van een dwangsom en Centric te veroordelen in de proceskosten.
3.2. [eiser] legt, kort samengevat, het volgende aan zijn vordering ten grondslag. Voor de non-actiefstelling bestaat geen enkele, laat staan zwaarwegende grond. In juli 2019 is nog het vertrouwen uitgesproken. De beschuldigingen zijn onjuist en worden niet onderbouwd door documenten. Zij worden plotseling opgeworpen. Niets wijst op een tekortkoming. [eiser] dient gewoon weer in staat te worden gesteld om zijn eigen functie met alle daarbij behorende taken en bevoegdheden uit te oefenen op zijn oude werkplek. [eiser] heeft een spoedeisend belang om weer toegelaten te worden tot zijn werkzaamheden. Indien een en ander niet snel wordt gerepareerd zijn de gevolgen onomkeerbaar.
3.3. Centric heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4. Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

4.Beoordeling

4.1. Deze procedure ziet op het treffen van voorlopige voorzieningen. Het gaat er daarbij om of het gevorderde naar voorlopig oordeel van de kantonrechter in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat het gerechtvaardigd is daarop in kort geding vooruit te lopen. Voor nader onderzoek om tot vaststelling van feiten en omstandigheden te komen is in deze procedure geen plaats.
4.2. Gelet op de aard van zijn vordering heeft [eiser] daarbij een spoedeisend belang. Centric heeft dit ook niet weersproken.
4.3 De kern van het geschil tussen partijen is de vraag of [eiser] weer dient toegelaten te worden tot zijn gebruikelijke werkzaamheden met alle daarbij behorende taken en bevoegdheden (standpunt [eiser] ) of dat er aanleiding bestaat om [eiser] slechts een beperkt deel van zijn taken en bevoegdheden uit te laten voeren en eerst een plan van aanpak te bespreken alvorens de resterende taken en bevoegdheden worden uitgevoerd (standpunt Centric). Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter dient Centric [eiser] weer toe te laten tot al zijn taken en bevoegdheden en dienen partijen vanuit die positie nader met elkaar in gesprek te gaan. Daarvoor bestaan de volgende redenen.
4.4. [eiser] heeft onweersproken gesteld dat voor juli 2019 nimmer met hem is gesproken over eventuele tekortkomingen. Centric heeft ook geen stukken overgelegd waaruit het tegendeel blijkt.
4.5. Het door Centric gemaakte verwijt dat [eiser] gedurende meer dan de helft van de week ongeoorloofd afwezig was, heeft zij niet, althans onvoldoende onderbouwd. Dat [eiser] in het verleden zijn medewerkers en organisatie niet voldoende zou hebben aangestuurd, wordt evenmin (voldoende) onderbouwd. Weliswaar blijkt uit de door Centric overgelegde verklaring van twee medewerkers dat zij kritiek hebben op het functioneren van [eiser] , maar bij gebreke van nadere onderbouwing en hoor en wederhoor kan niet worden vastgesteld of deze kritiek enigszins gefundeerd is. Opvallend is daarbij dat de verklaring eerst kort voor de mondelinge behandeling is opgesteld en dat niet is gebleken dat de kritiek eerder met [eiser] is gedeeld.
4.6. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter doorkruist een terugkeer op de werkvloer van [eiser] ook niet zijn herstel. De bedrijfsarts heeft de verwachting uitgesproken dat [eiser] in de laatste week van oktober 2019 weer arbeidsgeschikt zou zijn. Hij heeft daaraan niet de voorwaarde verbonden dat eerst mediation zou moeten plaatsvinden, maar heeft los daarvan geadviseerd dat het verstandig zou zijn om een onafhankelijke derde in te schakelen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] terecht aangevoerd dat dit ook kan in de situatie dat hij zijn werkzaamheden weer heeft hervat. Niet valt in te zien waarom partijen niet op dat moment, desgewenst met behulp van een derde, gesprekken kunnen voeren over de verdere invulling van de werkzaamheden van [eiser] en waar de prioriteiten zouden moeten liggen.
4.7 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Centric als goed werkgever onvoldoende redenen had om [eiser] op non-actief te stellen en hem weer dient toe te laten tot zijn gebruikelijke werkzaamheden. De gevraagde voorziening zal daarom worden toegewezen als hierna te melden. De kantonrechter ziet aanleiding de dwangsom te beperken. Centric zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

5.Beslissing

Bij wege van voorlopige voorziening;
de kantonrechter:
- gebiedt Centric om uiterlijk drie dagen na betekening van dit vonnis de non-actiefstelling van [eiser] op te heffen en [eiser] toe te laten tot zijn werkzaamheden met bijbehorende taken en bevoegdheden op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag of elk dagdeel dat Centric met het voorgaande in gebreke is, tot een maximum van € 100.000,00;
- veroordeelt Centric in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot heden vastgesteld op € 882,83, waaronder begrepen € 720,00 voor salaris van de gemachtigde van [eiser] , onverminderd de eventueel over de verschotten verschuldigde btw, en vermeerderd met de wettelijke rente, ingaande de 15e dag na de datum van betekening en bevel van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
-
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- weigert het anders of meer gevraagde.
Dit vonnis is gewezen door kantontonrechter mr. P.M. Frinking en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 november 2019.