Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 augustus 2019 in de zaak tussen
[eiser] , eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
ProcesverloopBij besluit van 22 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
Overwegingen
Eiser stelt in beroep verder dat de onderhavige aanvraag ten onrechte in de zogenaamde EDT-procedure is behandeld, nu de aanvraag al eerder door verweerder is behandeld en dit heeft geleid tot het besluit van 7 maart 2019.
Voorts stelt eiser dat, in zijn specifieke geval, ten onrechte een persoonlijk onderhoud achterwege is gelaten. Ter zitting is dit betoog aldus toegelicht dat eiser de ingebrachte algemene informatie mondeling had willen toelichten.
Nu de EDT-procedure pas op 11 juli 2019 werd aangekondigd, heeft er gelet op de korte termijn daarnaast ook geen bespreking van het voornemen kunnen plaatsvinden tussen eiser en zijn gemachtigde. Dit klemt te meer nu eiser in de voornemensprocedure niet heeft kunnen reageren op het voornemen om een inreisverbod op te leggen en verweerder ook niet eerder in de procedure melding heeft gemaakt van de omstandigheid dat een inreisverbod kan worden opgelegd. Dit levert strijd op met de artikelen 14 en 42 van Richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn). Er is sprake van een onzorgvuldige voorbereiding van het besluit.
Eiser stelt voorts dat sprake is van willekeur, nu in een gelijke zaak een termijn van vier weken is gegund en niet gekozen is voor afdoening in de EDT-procedure. Ter zitting is toegelicht door de gemachtigde van eiser dat het gelijke zaken zijn, omdat het ook om een opvolgende asielaanvraag van een Sri Lankees gaat waarbij een beroep is gedaan op de verslechterde algemene veiligheidssituatie en daartoe bij de aanvraag dezelfde stukken zijn ingebracht als in de onderhavige zaak.
Verweerder acht zijn beleid niet onredelijk vanwege de omstandigheid dat er geen overgangsrecht is dan wel de mogelijkheid bestaat om in bepaalde gevallen niet te horen.
Uit de door eiser overgelegde aanbiedingsbrief van de andere zaak waarnaar verwezen wordt, valt af te leiden dat ervoor gekozen is om die zaak niet in een EDT-procedure af te doen. Hieruit blijkt echter niet dat er sprake is van willekeur. Daarbij komt dat iedere zaak op zijn eigen merites wordt beoordeeld, zo ook de aanvraag van eiser.
Ten aanzien van de stelling dat geen bespreking op kantoor heeft kunnen plaatsvinden, stelt verweerder dat het eiser altijd vrijstaat om aanvullende stukken in te dienen. Dat hij dit niet heeft gedaan, komt voor zijn eigen rekening en risico. Verder heeft eiser in de zienswijze niet nader onderbouwd welke nieuwe gebeurtenissen hij bedoelt. Ten aanzien van de stelling dat hij niet persoonlijk heeft kunnen reageren op het terugkeerbesluit en het inreisverbod stelt verweerder dat hij in de gelegenheid is gesteld om te reageren op het voornemen, door middel van de zienswijze. Dat hij hierin niet inhoudelijk heeft gereageerd op het onthouden van een vertrektermijn en het opleggen van een inreisverbod, komt eveneens voor zijn eigen rekening en risico. Ter zitting heeft verweerder daartoe nog gesteld dat eiser tijdig ervan op de hoogte is gesteld dat de aanvraag in een EDT-procedure behandeld zou worden, te weten bij brief van 11 juli 2019.
.