ECLI:NL:RBDHA:2019:11623

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2019
Publicatiedatum
1 november 2019
Zaaknummer
C/09/570430 / HA ZA 19-289
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident inzake forumkeuze van een partnership naar Engels recht voor de Nederlandse rechter

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Den Haag, werd een bevoegdheidsincident behandeld met betrekking tot de vraag of partners in een partnership naar Engels recht gebonden zijn aan de forumkeuze van de partnership voor de Nederlandse rechter. De eiseres, [B.V. I], had een vordering ingesteld tegen de gedaagden, [Partnership], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3], die gezamenlijk werden aangeduid als [Partnership c.s.]. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 24 juli 2019 vastgesteld dat de gedaagden partners zijn in de partnership en dat zij gebonden zijn aan de overeenkomsten die zij namens de partnership met derden hebben gesloten. Dit houdt in dat zij ook gebonden zijn aan de forumkeuze die is overeengekomen met [B.V. I]. De rechtbank heeft de vordering in het incident afgewezen en de beslissing over de proceskosten aangehouden tot het eindvonnis in de hoofdzaak. Tevens is er een comparitie van partijen bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen en te onderzoeken of partijen een schikking kunnen bereiken. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol voor het opgeven van verhinderdata voor een comparitie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/570430 / HA ZA 19-289
Vonnis in incident van 30 oktober 2019
in de zaak van
[B.V. I], te [plaats 1] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. L.E.Q. Smits van Oyen te Rotterdam,
tegen
1. de parnership naar Engels recht
[Partnership], te [plaats 2] , Verenigd Koninkrijk,
2.
[gedaagde sub 2], te [plaats 3] , Verenigd Koninkrijk,
3.
[gedaagde sub 3], te [plaats 3] , Verenigd
Koninkrijk,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. D. Becht te Rotterdam.
Partijen zullen hierna afzonderlijk [B.V. I] , [Partnership] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] genoemd worden. Met [Partnership c.s.] worden hierna gedaagden in de hoofdzaak/eisers in het incident gezamenlijk aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis in het incident van 24 juli 2019;
  • de akte uitlaten van [Partnership c.s.] van 21 augustus 2019.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald in het incident.

2.De verdere beoordeling in het incident

2.1.
Naar aanleiding van het tussenvonnis in het incident van 24 juli 2019 hebben [Partnership c.s.] bij akte uitlaten van 21 augustus 2019 gereageerd op de stelling van [B.V. I] dat naar Engels recht [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] contractspartij bij zijn bij de overeenkomsten die [Partnership] met [B.V. I] heeft gesloten.
2.2.
In het incident is al vastgesteld dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] partners zijn in [Partnership] . Partijen zijn het erover eens dat op hun rechtsverhouding de
Partnership Act 1890van toepassing is, waarvan artikel 6, voor zover thans van belang, als volgt luidt:
“An act or instrument relating to the business of the firm done or executed in the firm-name, or in any other manner showing an intention to bind the firm, by any person thereto authorised, whether a partner or not, is binding on the firm and all the partners.”
2.3.
Uit dit artikel volgt onder meer dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] naar Engels recht gebonden zijn aan overeenkomsten die zij namens [Partnership] met derden hebben gesloten. Dit betekent dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] gebonden aan de tussen [B.V. I] en ( [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] namens) [Partnership] overeengekomen forumkeuze (als bedoeld in artikel 25 lid 1 sub b Brussel I bis Vo) voor deze rechtbank.
2.4.
De slotsom in het incident is dat de vordering in het incident wordt afgewezen.
2.5.
De beslissing over de proceskosten in het incident wordt aangehouden tot het eindvonnis in de hoofdzaak.

3.De beoordeling in de hoofdzaak

Bepaling van een comparitie van partijen

3.1.
De rechtbank zal een comparitie van partijen bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen een schikking kunnen bereiken.
Informatieverstrekking door partijen
3.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 85 lid 3 jo artikel 21 Rv bestaat de mogelijkheid om vóór de comparitie stukken in het geding te brengen. Advocaten dienen deze stukken, zo nodig voorzien van een korte toelichting op de relevantie ervan, ingevolge artikel 2.9 Landelijk Procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken
uiterlijk twee weken vóór de comparitiedatum, met gelijktijdige kopie aan de advocaat van de wederpartij, per brief te sturen aan: Paleis van Justitie,
CNA-bureaukamer P2-1415, Postbus 20302, 2500 EH Den Haag. In de brief dienen de naam van de comparitierechter alsmede de datum en het tijdstip van de zitting te worden vermeld.
Informatieverzoek van de rechter
3.3.
De comparitierechter kan op de voet van artikel 22 Rv een partij verzoeken om op de zitting bepaalde stellingen toe te lichten of op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen dan wel een informant mee te nemen. In dat geval zullen advocaten een formulier ontvangen met nadere instructies.
Pleiten
3.4.
Advocaten kunnen op de comparitie een juridische toelichting geven maar géén pleitnota voordragen, tenzij de rechter dit van te voren heeft toegestaan. Een advocaat kan daartoe uiterlijk vier weken voorafgaand aan de comparitie een gemotiveerd schriftelijk verzoek bij het CNA-bureau indienen.
Verzoek om uitstel comparitie wegens verhindering
3.5.
Een uitstelverzoek wegens verhindering, overmacht, klemmende reden of lopende onderhandelingen over een schikking moet
schriftelijkworden gedaan aan het CNA-bureau, en wel bij voorkeur per B-formulier (conform artikel 1.8 van het Landelijk procesreglement), met gelijktijdige kopie aan de advocaat van de wederpartij. In het verzoek dienen te worden vermeld: de naam van de comparitierechter, de datum en het tijdstip van de zitting, alsmede de verhinderdata voor de eerstkomende drie maanden na de comparitiedatum. De rechtbank zal elk verzoek tot uitstel afwijzen dat niet
binnen twee weken naeen ambtshalve dagbepaling van de zitting is ontvangen (conform artikel 8.3 van het Landelijk procesreglement) of dat is ontvangen na een dagbepaling in overleg met partijen, tenzij sprake is van klemmende redenen of overmacht (conform artikel 8.5 van het Landelijk procesreglement) en behoudens het bepaalde onder 3.6.
Verzoek om uitstel comparitie wegens schikkingsonderhandelingen
3.6.
Een verzoek om uitstel wegens lopende schikkingsonderhandelingen gedaan binnen twee weken voor de zitting, is in beginsel te laat. De comparitie zal gewoon doorgang vinden. Een uitzondering op deze regel wordt (in ieder geval) gemaakt in het geval dat alle betrokken advocaten het CNA-bureau
uiterlijk twee werkdagen vóór de comparitiedatumschriftelijk hebben bericht dat a) de zaak op eenstemmig verzoek moet worden verwezen naar een mediator of b) de procedure kan worden doorgehaald wegens een alsnog getroffen schikking. In dat laatste geval kunt u de rechtbank verzoeken een door of namens alle partijen getekende en vóór de zitting ontvangen vaststellingsovereenkomst aan te hechten aan een in executoriale vorm opgemaakt proces-verbaal. Indien de rechter een uitstel wegens lopende schikkingsonderhandelingen toestaat maar partijen zijn niet tot een regeling gekomen, dan zal bij de bepaling van een nieuwe zittingsdatum geen voorrang worden verleend boven andere zaken.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
houdt de beslissing over de proceskosten in het incident aan tot het eindvonnis in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
4.3.
beveelt een verschijning van partijen en hun advocaten, met de hiervoor aangegeven doelen en met inachtneming van al het hiervoor bepaalde, op een nader te bepalen datum en tijdstip ten overstaan van een nader te bepalen comparitierechter;
4.4.
verwijst de zaak naar de rol van 6 november 2019 voor het opgeven van verhinderdata aan de zijde van partijen voor de periode december 2019 tot en met februari 2020;
4.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Alwin en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2019. [1]

Voetnoten

1.type: 1554