ECLI:NL:RBDHA:2019:11615

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
1 november 2019
Zaaknummer
C/09/564493 / FA RK 18-9001, C/09/570066 / FA RK 19-1953
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en verdeling van de huwelijksgemeenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 oktober 2019 een beschikking gegeven in het kader van een echtscheiding tussen de vrouw, aangeduid als [X], en de man, aangeduid als [Y]. De ouders zijn het niet eens over de kinderalimentatie, maar wel over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, ondanks de betwisting door de man. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], bij de vrouw vastgesteld. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie vastgesteld op € 480,- per maand, te betalen door de man aan de vrouw, en de partneralimentatie op € 316,- bruto per maand, met ingang van de inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, maar niet eerder dan 1 februari 2020.

Daarnaast heeft de rechtbank de verdeling van de huwelijksgemeenschap behandeld. De man en de vrouw hebben geen huwelijkse voorwaarden, waardoor de algehele gemeenschap van goederen van toepassing is. De rechtbank heeft bepaald dat de echtelijke woning aan de man wordt toegedeeld, mits hij kan aantonen dat hij de financiering kan verkrijgen. De rechtbank heeft ook de vordering van de man op de gemeenschap van € 100.800,06 vastgesteld, die eerst moet worden voldaan uit de overwaarde van de woning. De rechtbank heeft de partijen verzocht om hun medewerking te verlenen aan de taxatie van de woning en de verkoop indien nodig. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding zelf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 18-9001 (echtscheiding) en FA RK 19-1953 (verdeling)
Zaaknummers: C/09/564493 (echtscheiding) en C/09/570066 (verdeling)
Datum beschikking: 8 oktober 2019

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 3 december 2018 ingekomen verzoek van:

[X]

de vrouw,
wonende te [woonplaats 1]
advocaat: mr. R. van Venetiën te Alphen aan den Rijn.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y]

de man,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. K. van der Bijl te Alphen aan den Rijn.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift van de zijde van de vrouw;
- het F9-formulier van 10 december 2018, met bijlage, van de zijde van de vrouw;
- het F9-formulier van 21 december 2018, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
- het formulier verdelen en verrekenen van 21 december 2018 van de zijde van de vrouw;
- het F9-formulier van 31 december 2018 van de zijde van de vrouw;
- het verweerschrift tevens inhoudende zelfstandige verzoeken van 30 januari 2019, met bijlagen, van de zijde van de man;
- het verweer tegen de zelfstandig verzoeken van 13 maart 2019, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
- het formulier verdelen en verrekenen van 25 maart 2019 van de zijde van de vrouw;
- het F9-formulier van 9 april 2019, met het formulier verdelen en verrekenen als bijlage, van de zijde van de man;
- de brief van 22 augustus 2019, met bijlagen, tevens inhoudende een aanvullend zelfstandig verzoek van de man;
- het F9-formulier van 23 augustus 2019, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
- drie faxberichten van 27 augustus 2019, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
- het faxbericht van 30 augustus 2019, met bijlagen, van de zijde van de man;
- het F9-formulier van 2 september 2019, met bijlage, van de zijde van de vrouw;
- het faxbericht van 2 september 2019 van de zijde van de man;
- het F9-formulier van 3 september 2019, met pleitnota en draagkrachtberekeningen
als bijlage, van de zijde van de vrouw.
De minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben schriftelijk hun mening kenbaar gemaakt. De brieven die zij aan de kinderrechter hebben geschreven zijn op 26 augustus 2019 ontvangen.
Op 5 september 2019 is de zaak ter zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man en de vrouw bijgestaan door hun advocaten en de heer [medewerker RvdK] namens de Raad voor de Kinderbescherming. Van de zijde van de man zijn tijdens de zitting pleitnotities overgelegd en deels voorgedragen.

Feiten

- De man en de vrouw zijn gehuwd op [huwelijksdatum] 1989 te [huwelijksplaats] .
- Zij zijn gehuwd in gemeenschap van goederen.
- Zij zijn de ouders van:
- [meerderjarige 1] , geboren op [geboortedatum ] 1992 te [geboorteplaats] ;
- [meerderjarige 2] , geboren op [geboortedatum ] 1995 te [geboorteplaats] ;
- [meerderjarige 3] , geboren op [geboortedatum ] 1997 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum ] 2006 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op 8 [geboortedatum ] 2006 te [geboorteplaats] .
- De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit.
- Deze rechtbank heeft op 9 november 2018 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover thans van belang inhoudende:
- dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan de vrouw zullen worden toevertrouwd;
- dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning te Aarlanderveen;
- dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig bij de man zijn:
o iedere woensdag uit school tot na het avondeten;
o één keer per twee weken op zaterdag van 10.00 uur tot na het avondeten;
na twee keer zal deze zaterdag worden uitgebreid met een overnachting op de zaterdag, zodat de kinderen dan één keer per twee weken van zaterdagochtend 10.00 uur tot zondag na het avondeten bij de man zullen zijn;
o na twee keer zal dit weekend worden uitgebreid met een overnachting op de vrijdag, zodat de kinderen dan één keer per twee weken van vrijdagavond tot zondagavond bij de man zullen zijn, waarbij de kinderen op vrijdagavond wel naar de Jeugdvereniging blijven gaan;
o de uitvoering van de zorgregeling zal worden begeleid door de broer van de man, die naast de echtelijke woning woont; deze begeleiding zal alleen voor de eerste twee woensdagen en zaterdagen worden ingezet;
o deze voorlopige zorgregeling zal ingaan op woensdag 24 oktober 2018;
o zodra de voorlopige zorgregeling onbegeleid plaatsvindt, vervalt de echtelijke woning als locatie van de voorlopige zorgregeling, tenzij partijen anders met elkaar afspreken;
- dat de som welke de man met ingang van 20 oktober 2018 voorlopig zal verstrekken tot levensonderhoud van de vrouw op € 173,- per maand is bepaald en die tot verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op € 285,- per maand per kind is bepaald, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en vermeerderd met het bedrag van iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van deze kinderen kan of zal worden verleend;
waarbij de man voorts de hypotheekrente van de echtelijke woning alsmede de helft van de eigenaarslasten betaalt.
- Naar aanleiding van een verzoek van Veilig Thuis heeft de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek gedaan waarvan een rapport is opgemaakt op 26 maart 2019, met het kenmerk [nr. 1] . Onder ‘11. Raadsbesluit’ is te lezen: “
De Raad voor de Kinderbescherming besluit het onderzoek naar de opvoedingssituatie van minderjarigen [minderjarige 1] […] en [minderjarige 2] […] af te sluiten, onder verwijzing van de ouders naar de vrijwillige hulpverlening, te weten “Ouderschap Blijft” van Cardea voor het verbeteren van de communicatie en het opstellen van een ouderschapsplan.”

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw zoals dat thans luidt strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw;
- vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de kinderen, in die zin dat de kinderen gedurende een weekeinde per twee weken van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de man zijn;
- vaststelling van door de man te betalen kinderalimentatie van € 265,- per maand per kind, althans een zodanige bijdrage als de rechtbank juist acht, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en vermeerderd met iedere uitkering die de man op grond van geldende wetten of andere regelingen voor de kinderen zal of kan worden verleend, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand;
- vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van
€ 977,- per maand, althans een zodanige bijdrage als de rechtbank juist acht, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand;
- bepaling dat de vrouw bevoegd is tot bewoning van de echtelijke woning bij uitsluiting van de man en tot het gebruik van de bij die woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken bij uitsluiting van de man, tot het tijdstip van eigendomsoverdracht van de woning, althans gedurende zes maanden na inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand;
- vaststelling van de (wijze van) verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform
het voorstel van de vrouw;
  • veroordeling van de man tot betaling aan de vrouw van een geldsom van € 256,87;
  • veroordeling van de man om de vrouw inzage/afschrift/uittreksel te geven van alle bankmutaties en afschriften die betrekking hebben op de genoemde geldsommen van € 2.326,50 respectievelijk € 3.300,-;
  • veroordeling van de man tot voldoening/vergoeding van het in het verleden door de huwelijksgoederengemeenschap betaalde successierecht in verband met de door de man ontvangen schenkingen, aan de ontbonden gemeenschap van goederen, althans de helft van dat successierecht aan de vrouw;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man refereert zich ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding en maakt geen bezwaar tegen het verzoek ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de kinderen.
De man voert verweer tegen de overige verzochte nevenvoorzieningen, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens heeft de man thans nog zelfstandig verzocht om nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de kinderen, in die zin dat de kinderen bij de man zijn:
- iedere woensdag uit school tot na het avondeten;
- om het weekend van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.30 uur;
- gedurende de zomervakanties de laatste drie weken van deze vakantie;
- gedurende de Kerstvakantie voor 2019 de tweede week en op Tweede Kerstdag, en voor het jaar 2020 gedurende de eerste week en Eerste Kerstdag en zo om en om;
- Goede Vrijdag en Pasen: in overleg;
- Koningsdag: in overleg;
- Hemelvaartsdag: in overleg;
- Pinksteren: in overleg;
- verjaardag van de kinderen [geboortedatum ] ): bij de ouder bij wie zij op dat moment tijdens de vakantie verblijven, waarbij de andere ouder in staat zal worden gesteld om nadien de verjaardagen van de kinderen te vieren;
- verjaardag van de vrouw ( [geboortedatum ] ): indien de kinderen op dat moment bij de man verblijven, zullen zij de verjaardag van de vrouw na ommekomst van de vakantie vieren;
- verjaardag van de man ( [geboortedatum ] ): de kinderen zullen in staat worden gesteld om deze dag met de man door te brengen;
- verjaardag oma vaderszijde (13 juni): indien de verjaardag wordt gevierd dan zullen de kinderen in staat worden gesteld om deze viering bij te wonen;
- familiedagen familie [fam. Y] : de kinderen worden in staat gesteld om deze dag (jaarlijks op een zaterdag in juni) bij te wonen;
- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform
het voorstel van de man;
- bepaling dat de man binnen veertien dagen na het wijzen van de beschikking bij uitsluiting van de vrouw bevoegd is tot bewoning van de echtelijke woning, alsmede tot het gebruik van de daarbij behorende inboedelgoederen, tot het tijdstip van eigendomsoverdracht aan de man of aan een derde, althans gedurende zes maanden na inschrijving van de te wijzen beschikking in de registers van de burgerlijke stand;
- bepaling dat de vrouw vanaf de datum waarop zij primair de echtelijke woning bij uitsluiting van de man bewoont, te weten met ingang van 20 oktober 2018, subsidiair met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, omdat daarmee de gemeenschap van goederen tussen partijen is ontbonden, derhalve per datum 3 december 2018 dan wel meer subsidiair de datum waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de daarvoor bestemde registers van de burgerlijke stand tot aan de dag waarop het voortgezet gebruik van de woning door de vrouw (en de kinderen) met uitsluiting van de man eindigt en daarmee uiterlijk op de dag waarop de woning door de man in eigendom wordt overgenomen dan wel wordt geleverd aan de toekomstige koper(s) op grond van artikel 3:169 BW juncto 1:165 BW een gebruiksvergoeding aan de man dient te voldoen waarbij ten aanzien van de hoogte van de gebruiksvergoeding geldt dat deze wordt vastgesteld op 2,5% per jaar van de netto verkoopopbrengst, zijnde 2,5% van de helft van de verkoopwaarde, verminderd met de hypothecaire geldlening en de bijkomende (verkoop)kosten en verder te bepalen dat dit bedrag op de dag van levering wordt vastgesteld door de notaris, waarna het wordt omgerekend naar de hiervoor gelijke periode gelijk aan het voortgezet gebruik door de vrouw van de woning, waarna dit berekende bedrag in mindering strekt op het aan de vrouw toekomende deel van deze netto verkoopopbrengst en het aan de man toekomende deel hiermee wordt verhoogd dan wel een door de vrouw aan de man te betalen gebruiksvergoeding vast te stellen die de rechtbank juist acht;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert verweer tegen de door de man verzochte nevenvoorzieningen, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
Ontvankelijkheid / ouderschapsplan
De rechtbank stelt vast dat geen door beide ouders ondertekend ouderschapsplan is overgelegd. Op grond van artikel 815 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van beide ouders over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken, heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815 lid 6 Rv).
De rechtbank is van oordeel dat de ouders voldoende hebben gemotiveerd dat het gedurende de procedure niet mogelijk is gebleken een door hen beiden getekend ouderschapsplan over te leggen. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat het de ouders – ook na de inzet van hulpverlening, waaronder de Jeugdbeschermingstafel – tot voor kort niet lukte om afspraken te maken over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De ouders hebben tijdens de zitting alsnog afspraken gemaakt over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, maar zij kunnen het tot op heden niet eens worden over de kinderalimentatie. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank voorbij aan het vereiste van artikel 815 lid 2 Rv.
Nu aan de overige wettelijke formaliteiten is voldaan, zal de rechtbank de vrouw ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw stelt zich op het standpunt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en verzoekt de echtscheiding uit te spreken.
De man betwist dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man kan zich niet met het verzoek tot echtscheiding verenigen vanwege levensbeschouwelijke gronden, te weten dat een Bijbelse echtscheidingsgrond ontbreekt. Volgens de man moeten partijen streven naar een herstel van het huwelijk. Voor zover de vrouw volhardt in haar verzoek tot echtscheiding refereert de man zich aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt dat indien één van beide echtgenoten het huwelijk niet wenst voort te zetten, dit voldoende is om de duurzame ontwrichting van het huwelijk aan te nemen. Nu de vrouw volhardt in haar wens om van de man te scheiden, stelt de rechtbank vast dat sprake is van duurzame ontwrichting van het huwelijk. De rechtbank zal het hierop steunende verzoek van de vrouw tot echtscheiding als op de wet gegrond toewijzen.
Hoofdverblijfplaats en zorgregeling
De ouders zijn het met elkaar eens dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun hoofverblijfplaats bij de vrouw zullen hebben. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw daarom toewijzen.
Tijdens de zitting hebben de ouders ook afspraken gemaakt over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Zij hebben afgesproken dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] eens in de twee weken, in het even weekend, op zaterdag van 10.00 uur tot 19.00 uur / 19.30 uur en op zondag van 9.00 uur tot 19.00 / 19.30 uur bij hun vader zijn alsmede in de oneven weken op woensdag uit school tot 19.00 uur / 19.30 uur. Hiernaast hebben de ouders afspraken gemaakt over de herfstvakantie 2019 en de kerstvakantie 2019. De rechtbank zal de gemaakte afspraken hierna opnemen in het dictum van deze beschikking. Hierbij merkt de rechtbank wel op dat zij verwacht dat de ouders, rekening houdend met de schooltijden en de wensen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , flexibel zullen omgaan met de contactmomenten op de woensdag. De rechtbank gaat er verder vanuit dat de ouders bij Cardea – waar zij momenteel, na de verwijzing door de Raad voor de Kinderbescherming, op de wachtlijst staan – met elkaar in gesprek gaan over eventuele uitbreiding van de zorgregeling en de invulling van de vakanties en feestdagen.
De rechtbank vindt het ook belangrijk dat de ouders hulpverlening voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] inschakelen in de vorm van een KIES training. Hoewel de ouders een stap in de goede richting hebben gezet door samen afspraken te maken over de zorgregeling en zij bij Cardea verder met elkaar in gesprek gaan, maakt de rechtbank zich wel zorgen over de kinderen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] krijgen al langere tijd de spanningen en slechte communicatie tussen hun ouders mee. Sinds het feitelijk verbreken van de relatie lijken er binnen het gezin twee kampen te zijn ontstaan waardoor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun oudere broers en zus (die momenteel geen contact hebben met de vrouw) niet of nauwelijks meer zien. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben – zoals blijkt uit het rapport van de Raad – last van deze situatie. Het is naar het oordeel van de rechtbank daarom in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat de ouders zo snel mogelijk ervoor zorgen dat deze hulpverlening kan starten. De rechtbank gaat er vanuit dat de ouders samen aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zullen vertellen dat het voor hen belangrijk is om, onder begeleiding van een coach en samen met andere kinderen van gescheiden ouders, te praten over de echtscheiding van hun ouders.
Kinderalimentatie
Behoefte
De rechtbank hanteert bij het bepalen van de behoefte aan een kinderbijdrage de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de tabel eigen aandeel kosten van kinderen en de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen. Daartoe dient allereerst het netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen ten tijde van het huwelijk te worden bepaald, waarvan bij het bepalen van dat eigen aandeel kosten kinderen moet worden uitgegaan. Het NBI is de som van het bruto-inkomen, inclusief vakantietoeslag en de werkelijke inkomsten uit vermogen, verminderd met de belastingen en premies die de onderhoudsgerechtigde daarover verschuldigd is, waarbij tevens de relevante heffingskortingen in aanmerking zijn genomen. Redelijke (aftrekbare) pensioenlasten en de premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering worden ook in aanmerking genomen, ongeacht of deze voortvloeien uit een collectief contract of een individuele pensioenregeling. Geen rekening wordt gehouden met de fiscale gevolgen van het hebben van een eigen woning in de zin van de Wet IB 2001 (eigenwoningforfait en aftrek van hypotheekrente) en/of met de voor de financiering van de woning noodzakelijke premies voor verzekeringen en aflossingen. Ook wordt geen rekening gehouden met de fiscale gevolgen van de bijtelling vanwege een auto van de zaak.
De rechtbank is uit de overgelegde stukken en wat tijdens de zitting is besproken het volgende gebleken. De vrouw verrichtte ten tijde van het feitelijk uiteengaan geen betaalde werkzaamheden. De man werkte in loondienst en genereerde extra inkomsten met caravanstalling en de verhuur van een ijscokar, hamburgerkar, koelcel en een caravan.
De rechtbank zal bij de berekening van het netto gezinsinkomen, evenals partijen, uitgaan van de jaaropgave van de man over 2017 te weten € 39.521,-. Daarbij houdt de rechtbank rekening met de door de man genoemde, niet in zijn aangifte inkomstenbelasting opgenomen extra netto inkomsten uit andere activiteiten van in totaal € 8.630,-. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de vrouw dat deze extra inkomsten nog hoger waren, nu zij haar stelling na betwisting door de man niet nader heeft onderbouwd. De rechtbank merkt hierbij op dat die extra inkomsten voor het berekenen van de behoefte van de kinderen niet is te kwalificeren als winst uit onderneming, nu de man deze werkzaamheden tijdens het huwelijk niet vanuit een eenmanszaak (of andere ondernemingsvorm) verrichtte, maar meer een hobbymatig karakter hadden. Dit betreffen dus extra netto inkomen en de rechtbank zal hier dus als zodanig rekening mee houden in haar berekening.
De rechtbank is niet gebleken dat het gezin ten tijde van het huwelijk kindgebonden budget ontving, dus daar zal in de berekening geen rekening mee worden gehouden.
De rechtbank berekent het NBI ten tijde van het huwelijk (in periode 2018-II) op € 3.104,- per maand. Dit gegeven, gevoegd bij het ten aanzien van de kinderen toepasselijke aantal kinderbijslagpunten (4), levert een tabelbedrag op van € 687,- per maand. Geïndexeerd naar 2019 bedraagt de behoefte € 701,- per maand.
Draagkracht ouders
Vervolgens dient te worden beoordeeld in welke verhouding dit eigen aandeel in de kosten van de kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld. De rechtbank volgt ook in dit opzicht de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen, inhoudende dat het eigen aandeel kosten van kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht. Het bedrag aan draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 950,-)]. Voor de lagere inkomens (beneden een NBI van € 1.625,-) zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.
Draagkracht man
De rechtbank neemt bij de berekening van de draagkracht van de man zijn laatst genoten inkomen uit arbeid (zoals blijkt uit de salarisspecificaties mei tot en met juli 2019) van
€ 3.215,10 bruto per maand als uitgangspunt, nu tijdens de zitting is aangegeven dat geen financiële consequenties worden verbonden aan het recente ontslag van de man omdat de man verwacht op zeer korte termijn een nieuwe baan met gelijke inkomsten te hebben.
De rechtbank is gebleken dat de man inmiddels een eenmanszaak is gestart waar hij zijn verhuur activiteiten in verricht. De inkomsten die de man hiermee genereert zal de rechtbank daarom nu wel meenemen als winst uit onderneming. Dit gaat om een bedrag van in totaal € 9.443,- per jaar. Nu de man niet voldoet aan het ‘urencriterium’ houdt de rechtbank geen rekening met de zelfstandigenaftrek. De man heeft als ondernemer wel recht op de MKB Winstvrijstelling, dus daar zal in de berekening wel rekening mee worden gehouden.
De rechtbank berekent het netto besteedbaar inkomen van de man op € 2.813,- per maand.
Nu de rechtbank geen aanleiding ziet om voor de kinderalimentatie af te wijken van de forfaitaire woonlast (van 0,3 x NBI) waarmee in de draagkrachtformule rekening wordt gehouden, bedraagt de draagkracht van de man volgens die formule € 713,- per maand.
Draagkracht vrouw
Tussen de ouders is niet in geschil dat de draagkracht van de vrouw in het kader van de kinderalimentatie € 50,- per maand bedraagt.
Verdeling kosten
De draagkracht van de ouders samen bedraagt € 763,- per maand.
De verdeling van de kosten over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de man bedraagt: 713 / 763 x 701 = € 655,-
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 50 / 763 x 701 =
€ 46,-
samen € 701,-
Dit betekent dat van de totale behoefte van de kinderen een gedeelte van € 655,- voor rekening van de man komt en een gedeelte van € 46,- per maand voor rekening van de vrouw.
Zorgkorting
De man maakt aanspraak op toepassing van een zorgkorting op de door hem verschuldigde kinderbijdrage. De rechtbank volgt ook in dit opzicht de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen, inhoudende dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg. De rechtbank zal gelet op de zorgregeling rekening houden met een percentage van 25%. Nu de behoefte € 701,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van afgerond € 175,- per maand. De eerder afgeleide bijdrage wordt verminderd met dit bedrag, zodat de man als bijdrage voor de kinderen aan de vrouw dient te betalen € 480,- per maand.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van € 480,- per maand aan de vrouw zal voldoen. Hetgeen meer of anders is verzocht in het kader van de kinderalimentatie zal de rechtbank afwijzen.
Aanhechten berekeningen
De door de rechtbank gemaakte berekeningen (nummer 1 en 3) zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Partneralimentatie
Behoefte vrouw
De vrouw heeft haar behoefte op basis van de Hofnorm op € 1.601,- netto per maand berekend. De vrouw heeft hierbij gesteld dat de uitkomst van deze berekening overeenkomt met de mate van welstand die partijen tijdens het huwelijk hebben genoten.
De man betwist de behoefte van de vrouw en stelt zich op het standpunt dat de vrouw haar behoefte met bewijsstukken moet onderbouwen en dat niet kan worden verwezen naar de Hofnorm.
De rechtbank is van oordeel dat het in dit geval – ondanks de betwisting door de man – redelijk is om de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw te berekenen op basis van de Hofnorm. Hoewel de Hofnorm niet als algemeen uitgangspunt kan worden gekwalificeerd, zijn door de man geen omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat toepassing van de Hofnorm dan wel het ontbreken van een behoeftelijst van de vrouw in dit geval tot een onredelijke uitkomst zou leiden. De rechtbank gaat bij de berekening van de behoefte uit van het netto besteedbaar gezinsinkomen (inclusief fiscaal voordeel uit de eigen woning) van € 3.154,- per maand en brengt hierop de kosten van de kinderen van € 687,- per maand in mindering. Gelet hierop berekent de rechtbank de behoefte van de vrouw op (3.154 – 687 x 60% =) € 1.480,- netto per maand. Dit komt overeen met een bruto bedrag van € 2.337,- bruto per maand.
Behoeftigheid / verdiencapaciteit vrouw
Tussen de man en de vrouw is in geschil of de vrouw door het verrichten van betaalde arbeid al dan niet volledig in haar eigen levensonderhoud moet kunnen voorzien.
De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat de vrouw – die momenteel 51 jaar oud is – gedurende het huwelijk geen betaalde baan had. De vrouw heeft hierdoor ruim 20 jaar geen (relevante) werkervaring opgedaan. Hoewel de vrouw recent een opleiding tot medisch secretaresse heeft afgerond en momenteel wel op zoek is naar een baan, is de rechtbank van oordeel dat tegen deze achtergrond aan de vrouw op dit moment geen verdiencapaciteit kan worden toegerekend.
Gelet op het voorgaande heeft de vrouw behoefte aan een bijdrage in haar levensonderhoud van de man. De rechtbank zal hierna beoordelen in hoeverre de man draagkracht heeft om partneralimentatie te betalen.
Draagkracht man
De rechtbank stelt ten aanzien van de draagkracht van de man voor de partneralimentatie het volgende voorop. De man betaalt op dit moment de lasten van de echtelijke woning, waar de vrouw samen met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] woont, en de lasten van zijn (tijdelijke) huurwoning van € 1.150,- per maand. Deze situatie zal (waarschijnlijk) op relatief korte termijn wijzigen. De rechtbank beslist, zoals hierna overwogen, dat de man vanaf 1 februari 2020 weer in die woning zal wonen, waardoor hij vanaf dat moment geen dubbele woonlasten meer zal hebben. Gelet op die datum, zal de rechtbank in deze berekening ook van die toekomstige situatie uitgaan, nu vastgesteld kan worden dat de man tot 1 februari 2020 geen draagkracht heeft om een bijdrage te betalen in het levensonderhoud van de vrouw. Per 1 februari 2020 houdt de rechtbank geen rekening meer met huurlasten, maar enkel met de lasten verbonden aan de echtelijke woning zoals deze op dit moment zijn. Onduidelijk is immers of de man vervolgens in staat is om de voormalige echtelijke woning over te nemen door de vrouw uit te kopen. De man heeft nog wel aangegeven dat voor die situatie uitgegaan moet worden van een geschatte hypothecaire rentelast van € 10.000,- per jaar, maar dit is van de kant van de vrouw betwist zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat.
De rechtbank zal bij deze berekening rekening houden met het inkomen uit arbeid en de winst uit onderneming zoals hiervoor bij de berekening van de kinderalimentatie is genoemd.
De rechtbank houdt – zoals uit de berekening blijkt – verder rekening met:
  • de pensioenpremies;
  • 50% van de fiscaal aftrekbare hypotheekrente;
  • 50% van de bijtelling eigen-woningforfait;
  • de MKB Winstvrijstelling;
  • de algemene heffingskorting;
  • de arbeidskorting.
Uitgaande van bovenstaande gegevens berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de man voor de partneralimentatie op € 2.861,- per maand.
De rechtbank neemt de volgende maandelijkse lasten in aanmerking:
  • hypotheekrente (onverdeelde eigen woning) € 173,-
  • ziektekostenpremie € 153,-
  • verplicht eigen risico € 32,-
  • kosten voor de kinderen € 655,-
De rechtbank zal voorts het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel van de premie ZVW van € 35,- per maand en een ‘gemiddelde basishuur’ van € 222,- per maand in mindering op respectievelijk de ziekte- en woonkosten brengen.
Voor de man geldt de bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 1.030,- per maand en een draagkrachtpercentage van 60%.
Gezien het voorgaande en gelet op de fiscale gevolgen laat de draagkracht van de man ruimte tot het vaststellen van een partneralimentatie van € 316,- bruto per maand.
Conclusie
De rechtbank zal gelet op het voorgaande bepalen dat de man met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand maar niet eerder dan 1 februari 2020 een bedrag van € 316,- bruto per maand als bijdrage in de kosten van levensonderhoud aan de vrouw zal voldoen. Het meer of anders verzochte ten aanzien van de partneralimentatie zal de rechtbank afwijzen.
Aanhechten berekeningen
De door de rechtbank gemaakte berekeningen (nummer 2 en 4) zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Voortgezet gebruik echtelijke woning en gebruiksvergoeding
De man en de vrouw verzoeken beiden om het voorgezet gebruik van de woning en hebben hier beiden ook belang bij. De rechtbank zal – zoals tijdens de zitting al aangegeven – bepalen dat de vrouw tot en met 31 januari 2020 in de woning kan blijven, en dus tot die datum het voortgezet gebruik toekomt, en dat het voortgezet gebruik per 1 februari 2020 aan de man toekomt. Dit zal gelden in de situatie dat de man de echtelijke woning overneemt én in de situatie dat de echtelijke woning moet worden verkocht. De rechtbank acht dit een redelijke termijn voor de vrouw om op zoek te gaan naar andere woonruimte, nu al geruime tijd – in ieder geval sinds de voorlopige voorzieningenprocedure – duidelijk is dat de vrouw niet in de woning kan blijven wonen. De rechtbank begrijpt dat dit een lastige situatie is voor partijen, maar acht het belang aan duidelijkheid van ieders woonperspectief, niet in de laatste plaats dat van de kinderen, in de nabije toekomst doorslaggevend.
De rechtbank begrijpt dat bij deze beslissing de man zijn verzoek tot het vaststellen van een gebruiksvergoeding intrekt. De rechtbank behoeft op dat punt dus geen beslissing meer te nemen.
Verdeling
Nu partijen geen huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, moet worden aangenomen dat
tussen hen een algehele gemeenschap van goederen bestaat. Als uitgangspunt geldt dat de ontbonden huwelijksgemeenschap bij helfte tussen hen wordt verdeeld (artikel 1:100 BW, zoals dat gold voor 1 januari 2018).
Peildatum
De rechtbank overweegt dat voor de omvang/samenstelling van de gemeenschap als peildatum 3 december 2018, de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding, geldt. Voor de waardering geldt – voor zover de man en de vrouw niet anders overeenkomen – de datum van de feitelijke verdeling als peildatum.
Omvang
De man en de vrouw hebben de volgende vermogensbestanddelen opgevoerd die in de verdeling dienen te worden betrokken:
de echtelijke woning aan de [adres echtelijke woning] ( [woonplaats X] ;
ankrekeningen;
inboedel;
gereedschappen / schuurinhoud / tuininhoud;
Renault Megane (kenteken [kenteken 1] );
caravan Home-Car Racer 45 FHU Spirit Akti (kenteken [kenteken 2] );
speedboot Glastron V164 (registratiekenteken [kenteken 3] ) met toebehoren;
ijscokar;
hamburgerkar.
Hiernaast is gesteld dat de volgende schulden in de gemeenschap vallen:
hypothecaire geldlening ING ( [nr. 2] );
lening bij de moeder van de man.
De rechtbank is tijdens de zitting gebleken dat tussen partijen vaststaat dat de eerder genoemde trailer voor de speedboot eigendom is van een derde. Dit bestanddeel maakt dus geen onderdeel uit van de huwelijksgemeenschap van de man en de vrouw en zal daarom niet in de verdeling worden betrokken. Hiernaast begrijpt de rechtbank dat over eventuele aanslagen en/of teruggaven van de Belastingdienst en het eventuele aanwezige contante geld geen beslissing van de rechtbank behoeft te worden opgenomen.
Vordering van de man op de gemeenschap?
De man heeft bij aankoop van de echtelijke woning volgens de akte van 18 oktober 2002 van zijn moeder een schenking onder uitsluiting ontvangen van € 100.800,06. Nu dit bedrag door de man onder uitsluiting is verkregen valt dit op grond van artikel 1:94 lid 2 onder a BW (zoals dat artikel vóór 1 januari 2018 gold) niet in de algehele gemeenschap van goederen. Tussen partijen staat ook vast dat de man € 100.800,06 heeft ontvangen en dat dit bedrag buiten de huwelijksgemeenschap van partijen valt. De vrouw heeft zich echter op het standpunt gesteld dat – zo begrijpt de rechtbank – de man voldoet aan een natuurlijke verbintenis door zijn vergoedingsvordering niet op te eisen. Voor zover de vrouw dit standpunt handhaaft, gaat de rechtbank hieraan voorbij omdat de leer van de geobjectiveerde natuurlijke verbintenis in dit geval niet van toepassing is. De man heeft immers richting de vrouw geen prestatie geleverd.
Dit betekent dat de man een vordering op de gemeenschap heeft van € 100.800,06. Nu het gemeenschapsvermogen toereikend is zal deze vordering eerst moeten worden voldaan voordat partijen overgaan tot verdere verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap. De rechtbank zal hierna bepalen dat uit de overwaarde van de voormalige echtelijke woning eerst de vordering van de man dient te worden verrekend dan wel voldaan, voordat de resterende overwaarde tussen partijen zal worden verdeeld.
Vordering van de gemeenschap op de man?
De man en de vrouw hebben afgesproken dat indien onderbouwd met stukken blijkt dat ten tijde van voornoemde schenking het successierecht vanuit de gemeenschap is betaald, dit bedrag door de man aan de gemeenschap wordt vergoed.
De echtelijke woning en de hypothecaire geldlening
Partijen zijn het met elkaar eens dat de echtelijke woning aan de man wordt toegedeeld als de man er toe in staat is om het aandeel van de vrouw in de woning over te nemen. Tijdens de zitting hebben partijen afgesproken om zich zo snel mogelijk tot [naam makelaar] te wenden voor het laten taxeren van de woning. De rechtbank gaat er vanuit dat de woning inmiddels al is getaxeerd, waarbij partijen in de gelegenheid zijn gesteld om bij de taxatie aanwezig te zijn. Mocht dit niet het geval zijn, dan bepaalt de rechtbank dat een taxatie binnen twee weken na de beschikking alsnog moet plaatsvinden. De man krijgt vervolgens tot 1 januari 2020 de tijd om na de gaan of hij de woning kan financieren. De rechtbank acht het gelet op de standpunten van partijen redelijk om hierbij de taxatiewaarde aan te houden als waarde voor overname van de woning.
Indien de man het aandeel van de vrouw in de woning kan overnemen tegen de getaxeerde waarde, dan wordt de woning aan de man toegedeeld. De man dient er dan zorg voor te dragen dat de vrouw wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening bij ING. De rechtbank zal hierbij bepalen dat de vordering van de man op de gemeenschap van € 100.800,06 eerst dient te worden verrekend met de overwaarde, dat wil zeggen de getaxeerde waarde minus de op de woning rustende hypothecaire schuld en de kosten van de taxatie, waarna partijen vervolgens ieder gerechtigd zijn tot de dan nog resterende overwaarde.
De rechtbank zal ook nu al bepalen dat, mocht de man niet binnen de gestelde termijn kunnen aantonen dat hij de woning kan overnemen, de woning alsnog moet worden verkocht aan een derde. In dat geval dienen partijen binnen twee weken na 1 januari 2020 een opdracht tot verkoop te verstrekken aan [naam makelaar] De rechtbank gaat ervanuit dat beide partijen hun medewerking zullen verlenen aan de voor de verkoop nodige handelingen en dat zij het advies van de makelaar hierbij zullen volgen. Bij verkoop en levering van de woning aan een derde moet de hypothecaire lening bij ING worden afgelost, alsmede de verkoopkosten worden voldaan. Partijen zullen hiervoor de verkoopopbrengst moeten aanwenden. Hierna dient eerst de vordering van de man op de gemeenschap van € 100.800,06 te worden voldaan uit de overwaarde en vervolgens zijn partijen ieder voor de helft gerechtigd tot de resterende overwaarde.
De overige bestanddelen
De man en de vrouw hebben tijdens de zitting overeenstemming bereikt over de verdeling van de overige bestanddelen die hiervoor zijn genoemd onder b tot en met i alsmede k. Zij zullen deze bestanddelen zonder onderlinge verrekening van de waarde (‘met gesloten beurzen’) verdelen. De rechtbank zal de afspraken hierna opnemen in het dictum van deze beschikking.
De over en weer gedane verzoeken die zien op eventuele benadeling zijn tijdens de zitting ingetrokken. De rechtbank behoeft op dit punt dus geen beslissing te nemen.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen de man en de vrouw, gehuwd op [huwelijksdatum] 1989 te [huwelijksplaats] ;
*
bepaalt dat [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum ] 2006 te [geboorteplaats] , en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum ] 2006 te [geboorteplaats] , de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
*
bepaalt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de man zullen zijn:
- eens in de twee weken, in het even weekend, op zaterdag van 10.00 uur tot 19.00 uur / 19.30 uur en op zondag van 9.00 uur tot 19.00 uur / 19.30 uur;
- in de oneven weken op woensdag uit school tot 19.00 uur / 19.30 uur;
- de woensdag in de herfstvakantie 2019 van 10.00 uur tot 19.30 uur / 20.30 uur;
- Tweede Kerstdag van 10.00 uur tot 19.30 uur / 20.30 uur;
- in de tweede week van de Kerstvakantie 2019 (van 28 december 2019 tot 4 januari 2020): iedere dag van 10.00 uur tot 19.30 uur / 20.30 uur, waarbij de vrouw de kinderen brengt en de man de kinderen weer terugbrengt, met uitzondering van 1 januari 2020 op welke dag de man de kinderen op 9.00 uur bij de vrouw ophaalt en tussen 19.30 en 20.30 uur bij de vrouw terugbrengt;
*
bepaalt dat de man, met ingang van de dag waarop de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan de vrouw zal betalen een bedrag van € 480,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
bepaalt dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, maar niet eerder dan per 1 februari 2020, aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 316,- bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
bepaalt dat de vrouw jegens de man tot en met 31 januari 2020 bevoegd is de bewoning van de woning aan de [adres echtelijke woning] [woonplaats X] voort te zetten en dat de man jegens de vrouw bevoegd is om vanaf 1 februari 2020 de bewoning van de woning aan de [adres echtelijke woning] [woonplaats X] voort te zetten, tot het tijdstip van eigendomsoverdracht van het aandeel van de vrouw aan de man, dan wel van de woning aan een derde, althans tot zes maanden na inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand;
*
bepaalt ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgemeenschap van de man en de vrouw – onder voorwaarde van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand – het volgende:
1. de echtelijke woning aan de [adres echtelijke woning] [woonplaats X] wordt – na taxatie van de woning door [naam makelaar] op de in het lichaam van deze beschikking vermelde wijze – tegen de taxatiewaarde toegedeeld aan de man, onder de voorwaarde dat hij voor 1 januari 2020 aantoont dat hij in staat is de (financiering ten behoeve van de) volledige eigendom van de woning te verkrijgen en de vrouw te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening bij ING ( [nr. 2] );
de vordering van de man op de gemeenschap van € 100.800,06 dient eerst te worden verrekend uit de overwaarde, waarna de man de helft van de nog resterende overwaarde – te weten de getaxeerde waarde minus de hypothecaire geldlening, de taxatiekosten en minus de vordering van € 100.800,06 – aan de vrouw moet voldoen;
indien niet binnen de genoemde termijn aan voornoemde voorwaarde kan worden voldaan, dient de echtelijke woning te worden verkocht en geleverd aan een derde waarna de hypothecaire geldlening moet worden afgelost en waarbij de vordering van de man op de gemeenschap van € 100.800,06 eerst dient te worden voldaan uit de overwaarde, waarna partijen vervolgens ieder voor de helft gerechtigd zijn tot de nog resterende overwaarde (te weten de verkoopopbrengst minus de kosten en minus de hypothecaire geldlening en minus de vordering van € 100.800,06);
2. de en/of bankrekening bij Rabobank ( [rekeningnr. 1] wordt – zonder verrekening van het saldo – toegedeeld aan de man;
3. de bankrekening ten name van de vrouw bij Rabobank ( [rekeningnr. 2] ) wordt – zonder verrekening van het saldo – toegedeeld aan de vrouw;
4. de saldi op de bankrekeningen ten name van [minderjarige 2] ( [rekeningnr. 3] ) en [minderjarige 1] ( [rekeningnr. 4] ) zullen bij helfte tussen de man en de vrouw worden verdeeld, waarna partijen deze bankrekeningen zullen opheffen;
de man en de vrouw zullen ieder een eigen bankrekening openen voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] waarop zij het saldo zullen storten dat wordt gereserveerd voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] ;
5. de bankrekening ten name van de man bij Rabobank ( [rekeningnr. 5] ) wordt – zonder verrekening van het saldo – toegedeeld aan de man;
de man zal ten aanzien van deze bankrekening aan de vrouw inzage geven in de transacties in 2018;
6. het saldo op de en/of bankrekening bij de Rabobank ( [rekeningnr. 6] ) zullen partijen overmaken naar Rosanne, waarna partijen deze bankrekening zullen opheffen;
7. de en/of bankrekening bij Rabobank ( [rekeningnr. 7] ) wordt – zonder verrekening van het saldo – toegedeeld aan de vrouw;
8. de en/of bankrekening bij Rabobank ( [rekeningnr. 8] ) wordt – zonder verrekening van het saldo – toegedeeld aan de man;
9. de en/of bankrekening bij ING ( [rekeningnr. 9] ) wordt – zonder verrekening van het saldo – toegedeeld aan de vrouw;
10. de bankrekening ten name van de man bij ING ( [rekeningnr. 10] ) wordt – zonder verrekening van het saldo – toegedeeld aan de man;
11. de man krijgt (van de inboedel) uit de echtelijke woning toegedeeld: kleding van de man, alle fotoalbums en foto’s van de kinderen dan wel kopieën daarvan en de oude luchtfoto van het ouderlijk huis in vroeger tijden, waarna de rest van de inboedel – zonder verrekening van de waarde – aan de vrouw wordt toegedeeld;
12. de bij partijen bekende gereedschappen / schuurinhoud / tuininhoud wordt – zonder verrekening van de waarde – toegedeeld aan de man;
13. de Renault Megane (kenteken [kenteken 1] ) wordt – zonder verrekening van de waarde – toegedeeld aan de vrouw;
14. de caravan Home-Car Racer 45 FHU Spirit Akti (kenteken [kenteken 2] ) wordt – zonder verrekening van de waarde – toegedeeld aan de man;
15. de speedboot Glastron V164 (registratiekenteken [kenteken 3] ) met toebehoren wordt – zonder verrekening van de waarde – toegedeeld aan de man;
16. de ijscokar wordt – zonder verrekening van de waarde – toegedeeld aan de man;
17. de hamburgerkar wordt – zonder verrekening van de waarde – toegedeeld aan de man;
18. de man neemt – in afwijking van de wettelijke uitgangspunten – de lening bij de moeder van de man (van € 10.000,-) geheel als eigen schuld voor zijn rekening;
*
verklaart deze beschikking tot zover – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C. Sluymer, J.M. Vink en C.G. Meeder, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. M. Verkerk als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 8 oktober 2019.