ECLI:NL:RBDHA:2019:11585

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2019
Publicatiedatum
1 november 2019
Zaaknummer
AWB 18/8822
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en aanvraag verlenging en wijziging beperking in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft eiseres, een Surinaamse nationaliteit houdende vrouw, beroep ingesteld tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning regulier onder de beperking studie door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had haar verblijfsvergunning sinds 2012 en deze was laatstelijk verlengd tot 31 juli 2018. Na haar afstuderen op 1 februari 2018 heeft zij op 19 april 2018 een aanvraag ingediend voor wijziging en verlenging van haar verblijfsvergunning naar de beperking 'arbeid als kennismigrant'. De staatssecretaris heeft echter op 30 augustus 2018 de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken, stellende dat eiseres niet meer aan de voorwaarden voldeed.

De rechtbank heeft op 22 oktober 2019 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte de verblijfsvergunning heeft ingetrokken zonder eerst de aanvraag tot wijziging en verlenging te beoordelen. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de verblijfsvergunning pas aan de orde is als de staatssecretaris tot de conclusie komt dat de verblijfsvergunning niet kan voortbestaan onder de gevraagde beperking. Het bestreden besluit werd daarom vernietigd en de staatssecretaris werd opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

De uitspraak benadrukt het belang van het zorgvuldig behandelen van aanvragen tot wijziging van verblijfsvergunningen en de noodzaak voor de overheid om de rechten van vreemdelingen te respecteren, vooral wanneer er al een aanvraag is ingediend voordat een besluit tot intrekking wordt genomen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/8822

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 oktober 2019 in de zaak tussen

[naam] , eiseres,
(gemachtigde: mr. I. Petkovski),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 21 november 2018 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 30 oktober 2018 (het bestreden besluit). Eiseres heeft de gronden van beroep toegelicht op 20 december 2018 en op 15 januari 2019. Daarnaast heeft eiseres op 28 januari 2019 en op 29 augustus 2019 nadere stukken overgelegd.
Verweerder heeft op 20 augustus 2019 en op 3 september 2019 een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 5 september 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is met kennisgeving niet verschenen. Het onderzoek ter zitting is aangehouden voor het opvragen van nadere informatie bij verweerder.
Verweerder heeft aan het verzoek van de rechtbank bij brief van 16 september 2019 voldaan. Eiseres heeft op 20 september 2019 gebruik gemaakt van de gelegenheid hierop te reageren. Verweerder heeft bij brief van 8 oktober 2019 toestemming gegeven de zaak af te doen zonder nadere zitting. Eiseres heeft de rechtbank op 11 oktober 2019 geïnformeerd dat zij eveneens akkoord is met het afdoen van de zaak zonder nadere zitting.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en doet zonder nadere zitting uitspraak [1] .

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en stelt de Surinaamse nationaliteit te hebben. Eiseres beschikt sinds 2012 over een verblijfsvergunning regulier onder de beperking studie. De geldigheidsduur van de vergunning is telkens verlengd, laatstelijk tot en met 31 juli 2018. Eiseres is op 1 februari 2018 afgestudeerd. Eiseres heeft vervolgens op 19 april 2018 een aanvraag ingediend tot wijziging en verlenging van voornoemde vergunning naar de beperking ‘arbeid als kennismigrant’.
2. Verweerder heeft op 30 augustus 2018 de verblijfsvergunning regulier onder de beperking studie van eiseres met terugwerkende kracht ingetrokken per 1 februari 2018. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet meer aan de voorwaarden voldoet. Op 3 april 2018 heeft verweerder immers een meldingsformulier van de Universiteit Leiden ontvangen, waarin eiseres per 1 februari 2018 is afgemeld wegens afstuderen. Verweerder heeft voorts de rechtbank bij brief van 16 september 2019 geïnformeerd de aanvraag van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’ in behandeling te nemen. Die procedure heeft volgens verweerder echter geen invloed op de intrekking van de verblijfsvergunning onder de beperking ‘studie’.
3. Op hetgeen eiseres daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
Beoordeling
4. Niet in geschil is dat eiseres per 1 februari 2018 haar studie met goed gevolg heeft afgerond en dat zij vanaf dat moment niet meer voldeed aan de beperking ‘studie’ waaronder de verblijfsvergunning was verleend. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de aanvraag tot wijziging en verlenging in de weg staat aan de intrekking zonder beoordeling van díe aanvraag.
5. Uit het dossier blijkt dat eiseres op 19 april 2018, en dus voordat verweerder het besluit tot intrekking nam, een aanvraag heeft gedaan tot wijziging en verlenging van de verblijfsvergunning onder de beperking studie naar de beperking ‘arbeid als kennismigrant’. Anders dan verweerder lijkt te stellen is niet gebleken dat zij een zelfstandige aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’ heeft gedaan.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ten onrechte de verblijfsvergunning ingetrokken zonder eerst te beoordelen of de verblijfsvergunning kan worden verlengd en tevens gewijzigd naar een andere beperking. Intrekking van een verblijfsvergunning is - wanneer op dat moment al een aanvraag tot wijziging is gedaan - pas aan de orde als verweerder tot de conclusie komt dat de verblijfsvergunning niet kan voortbestaan onder de gevraagde beperking. Het bestreden besluit is daarom gebrekkig. Verweerder moet daarom met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit nemen.
Conclusie
7. Het beroep is reeds daarom gegrond. De andere beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking.
8. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 170,- te vergoeden. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.024,- (bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- (honderdzeventig euro) aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van 1.024,- (duizendvierentwintig euro) te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Voorn, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)