ECLI:NL:RBDHA:2019:11475

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2019
Publicatiedatum
31 oktober 2019
Zaaknummer
09/857695-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht gepleegd door psychiater met patiënte in behandelrelatie

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 september 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een psychiater, die beschuldigd werd van ontucht met een patiënte. De verdachte, die in de periode van 1 februari 2015 tot en met 31 maart 2015 handelingen heeft verricht die als ontuchtig zijn gekwalificeerd, heeft zich schuldig gemaakt aan het zoenen en betasten van de patiënte, die zich in een kwetsbare positie bevond en aan hem was toevertrouwd voor behandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat er nog steeds sprake was van een behandelrelatie tussen de verdachte en de patiënte, ondanks de verdediging van de verdachte dat deze relatie was geëindigd. De rechtbank heeft de verklaringen van de patiënte als betrouwbaar beoordeeld, mede op basis van sms-berichten die tussen hen zijn uitgewisseld. De verdachte is vrijgesproken van het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking had op seksueel binnendringen, omdat hiervoor onvoldoende bewijs was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de gevolgen van de tuchtrechtelijke afhandeling voor de verdachte. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding is afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de psychische problemen van de patiënte niet uitsluitend het gevolg waren van de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/857695-16
Datum uitspraak: 30 september 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] 1966 [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 21 maart, 21 mei en 16 september 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C. van den Heuvel en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. I. van Straalen naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 feb 2015 tot en met 31 maart 2015 te Voorschoten,
meermalen, althans eenmaal terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door die [slachtoffer] te zoenen en/of te betasten bij haar borst(en) en/of zijn, verdachtes, hand, althans een of meerdere vingers, en/of penis in de vagina van die [slachtoffer] te brengen en/of te bewegen.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdachte wordt, kort samengevat, verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht met [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle aan de verdachte ten laste gelegde ontuchtige handelingen, die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] .
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De rechtbank zal, voor zover relevant, hierna ingaan op zijn nadere standpunten.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Bij de politie heeft [slachtoffer] , woonachtig in Voorschoten, het volgende verklaard.
Op 10 februari 2015 stond de verdachte voor haar deur. Hij is een arts die zij al tien jaar kent. Hij stapte vervolgens haar huis in. Hij gaf haar een tongzoen. Hij betastte haar onder haar pyjama op haar borsten, buik. Zij had niks onder haar kleding aan. Op 28 maart 2015 is [slachtoffer] naar het [hotel] in Voorschoten gegaan. De verdachte vroeg of zij naar boven wilde komen. Zij is naar zijn kamer gegaan. [2]
Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer] het volgende verklaard.
De verdachte is kort haar behandelaar geweest in 2006. Toen heeft hij haar een aantal weken behandeld. De eerste aanleiding om contact te krijgen met de verdachte waren huwelijksproblemen. Via een verwijzing van de huisarts is zij bij hem terecht gekomen.
De behandelrelatie is hervat in 2008. Via een verwijzing van de huisarts is zij weer bij hem terechtgekomen. In de periode van 2008 tot en met 2015 heeft zij hem met onderbrekingen gezien. Zij denkt dat deze onderbrekingen zijn geweest in 2010 en 2011. Zij is in 2012 weer teruggekomen bij de verdachte wegens huwelijksproblemen. De behandelrelatie is nooit formeel beëindigd. Zij had één keer in de maand of één keer in de zes weken een consult bij hem. Het consult bestond uit cognitieve gedragstherapie en duurde een half uur tot drie kwartier.
Tussen 10 februari en 28 maart 2015 is er nog een moment geweest dat zij naar het hotel (de rechtbank begrijpt: het [hotel] in Voorschoten) is geweest. [3]
De verdachte heeft ter terechtzitting het volgende verklaard.
De verdachte is psychiater. [slachtoffer] is bij hem onder behandeling gekomen wegens depressieve klachten. Bij aanvang is er een behandelplan opgesteld.
Na een jarenlange onderbreking is zij weer bij hem langs gekomen in verband met echtscheidingsproblematiek. In 2012 bestond er nog een behandelplan voor [slachtoffer] . De gesprekken die hij met haar voerde, declareerde hij sinds 2013/2014 niet meer. Daarna heeft hij in zijn praktijk nog wel gesprekken met haar gevoerd, tot in 2015.
Deze gesprekken hadden volgens de verdachte vooral te maken met de complexe echtscheiding waarin [slachtoffer] verwikkeld was geraakt. Hij hoorde haar zorgen aan en adviseerde haar omtrent de echtscheiding en de situatie met de kinderen.
Hij heeft een keer met haar huisarts gebeld omdat hij vond dat de dosis slaapmedicatie die de huisarts aan [slachtoffer] had voorgeschreven te hoog was. Het is de normale gang van zaken dat als een behandelrelatie wordt beëindigd, hij daarover een brief stuurt naar de huisarts van de desbetreffende patiënt. Hij heeft een dergelijke brief niet naar de huisarts van [slachtoffer] gestuurd. Hij heeft eveneens niet aan [slachtoffer] laten weten dat wat hem betreft er geen behandelrelatie meer bestond.
In de ten laste gelegde periode is hij bij [slachtoffer] thuis geweest en heeft haar toen een tongzoen gegeven en haar borsten betast. Ditzelfde heeft hij nogmaals gedaan in het [hotel] in Voorschoten. Hij weet niet meer wanneer dit precies is gebeurd maar wel dat dit is gebeurd toen zij elkaar voor de tweede keer zagen in dit hotel. [4]
In het dossier is een groot aantal sms-berichten opgenomen die de verdachte aan [slachtoffer] heeft gestuurd.
Op 9 februari 2015 heeft de verdachte onder meer de volgende berichten aan [slachtoffer] gestuurd:
Om 21:59 uur:
“Je bent heerlijk”
Om 22:02 uur:
“Kan ik jou gelukkig maken denk je?”
Om 22:05 uur:
“Lieveling”
Om 22:07 uur:
“Je verder ontdooien?”
Om 23:01 uur:
“Droom van jou lieve”
Om 23:04 uur:
“Morgen…”
Op 10 februari 2015 heeft de verdachte onder meer de volgende berichten aan [slachtoffer] gestuurd:
Om 13:32 uur:
“Vrees verliefd te zijn”
Om 17:14 uur:
“Wat ruik je lekker”
Op 25 februari 2015 heeft de verdachte onder meer de volgende berichten aan [slachtoffer] gestuurd:
Om 21:08 uur:
“Je zoent heerlijk”
Om 21:09 uur:
“Je hebt heerlijke borsten”
Om 21:13 uur:
“Super lichaam”
Om 21:14 uur:
“Was je opgewonden?”
Om 21:15 uur:
“Vanmiddag”
In het dossier is ook een aantal sms-berichten opgenomen die [slachtoffer] en de verdachte aan elkaar hebben gestuurd. Op 24 maart 2015 vanaf 23:03 uur zijn de volgende berichten gestuurd:
D ( [slachtoffer] ):
“Dat kan. En meer?”
V (verdachte):
“Eerst langs oren en hals…”
D:
“Je zult de tijd moeten vinden, en wat wil jij?”
V:
“Dan zuig ik op jouw tepels…”
D:
“En dan lief? [5]
De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster [slachtoffer]
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen die [slachtoffer] heeft afgelegd onbetrouwbaar zijn en om die reden van het bewijs dienen te worden uitgesloten.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de verklaringen die [slachtoffer] bij de politie en bij de rechter-commissaris heeft afgelegd op een aantal punten onderling inconsistent zijn. Deze omstandigheid vormt voor de rechtbank een reden om behoedzaam met deze verklaringen om te gaan. De rechtbank heeft echter ook geconstateerd dat de verklaringen van [slachtoffer] op een aantal punten eensluidend zijn, worden bevestigd door de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, en steun vinden in de uitgewisselde sms-berichten tussen [slachtoffer] en de verdachte. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de verklaringen van [slachtoffer] als onbetrouwbaar aan te merken en daarom uit te sluiten van het bewijs.
Behandelrelatie
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er in de ten laste gelegde periode geen sprake meer was van een behandelrelatie tussen [slachtoffer] en de verdachte.
Indien de rechtbank van oordeel is dat daarvan toen nog wel sprake was, heeft de raadsman subsidiair betoogd dat deze behandelrelatie materieel niets meer voorstelde. Er was geen sprake van een afhankelijkheidsrelatie tussen de verdachte en [slachtoffer] . Volgens de verdachte hebben zijn gesprekken met [slachtoffer] geleidelijk een ander karakter gekregen en is op een gegeven moment de behandelrelatie geëindigd. Wanneer dit precies is geweest kon de verdachte niet zeggen. De behandelrelatie was volgens de verdachte in ieder geval geëindigd toen hij in 2013/2014 was gestopt met het declareren van de gesprekken.
De rechtbank stelt op grond van de verklaringen van de verdachte en [slachtoffer] om te beginnen vast dat [slachtoffer] bij de verdachte in zijn hoedanigheid van psychiater in behandeling is gekomen, wegens depressieve klachten en op verwijzing van de huisarts. Daarmee is vanaf 2006 een behandelrelatie tussen [slachtoffer] en de verdachte tot stand gekomen. Deze behandelrelatie heeft vervolgens daarna - met tussenpozen - nog jarenlang voortgeduurd.
In 2014 en 2015 hebben in de praktijk van de verdachte gesprekken plaats gevonden waarin de verdachte de zorgen van [slachtoffer] aanhoorde en haar adviseerde.
Voorts stelt de rechtbank vast dat de verdachte de behandelrelatie niet mondeling of schriftelijk heeft beëindigd. De verdachte heeft nimmer een brief naar de huisarts van [slachtoffer] gestuurd waarin hij heeft aangegeven dat de behandelrelatie was geëindigd, terwijl hij ter terechtzitting heeft verklaard dat dat wel de normale gang van zaken is bij de beëindiging van een behandelrelatie. Ook heeft hij niet tegenover [slachtoffer] aangegeven dat de behandelrelatie beëindigd was. Tot slot heeft de verdachte contact met de huisarts van [slachtoffer] opgenomen over de dosering van haar slaapmedicatie op enig moment nadat hij in 2013/2014 was gestopt met het declareren van de gesprekken.
Deze handeling valt volgens de rechtbank binnen de werkzaamheden van een behandelaar.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er in de ten laste gelegde periode nog steeds sprake was van een behandelrelatie tussen de verdachte en [slachtoffer] .
Handelingen
Gelet op de verklaringen van [slachtoffer] en de verklaring die de verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, bezien in onderling verband en in samenhang met de hiervoor vermelde sms-berichten, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte op 10 februari 2015 en 28 maart 2015 te Voorschoten, [slachtoffer] heeft gezoend en haar borsten heeft betast.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte in de ten laste gelegde periode ook handelingen heeft verricht die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft hierover wisselende verklaringen afgelegd. De verdachte heeft deze handelingen ontkend. Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat de tekst van de uitgewisselde Sms-berichten niet kan worden gezien als steunbewijs voor de verklaringen van [slachtoffer] over het seksueel binnendringen dat zou hebben plaatsgevonden volgens [slachtoffer] . Weliswaar bevatten deze sms-berichten teksten die kunnen duiden op het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] , maar daaruit valt - ook gezien de gebruikte bewoordingen - niet zonder meer af te leiden dat dat ook daadwerkelijk is gebeurd. Met name is niet uit te sluiten dat deze berichten zien op (het delen van) fantasieën.
Gelet hierop is ten aanzien van het seksueel binnendringen niet voldaan aan het vereiste bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Wetboek van Strafvordering.
Wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs, zal de rechtbank de verdachte dan ook vrijspreken van het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking heeft op het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] .
Ontuchtige aard van de handelingen
De rechtbank acht, zoals eerder aangegeven, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer] heeft gezoend en haar borsten heeft betast.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de behandelrelatie tussen de verdachte en [slachtoffer] nog steeds een rol heeft gespeeld bij deze seksuele handelingen. Uit haar eigen, maar ook verdachtes verklaring blijkt naar het oordeel van de rechtbank zonder meer dat [slachtoffer] ten tijde van het tenlastegelegde kwetsbaar was. [slachtoffer] , die vanaf 2006 met tussenpozen patiënt bij de verdachte was, voerde ten tijde van het tenlastegelegde nog steeds gesprekken met de verdachte over de complexe echtscheiding waarin zij was verwikkeld. De verdachte hoorde tijdens gesprekken in zijn praktijk haar zorgen daarover aan en adviseerde haar daarover. [slachtoffer] beschouwde de verdachte nog steeds als haar psychiater en als een arts.
Het moet voor de verdachte zonneklaar zijn geweest dat zij grote problemen ervoer in haar leven en daarvoor steun bij hem zocht.
Uit diverse berichten die de verdachte naar [slachtoffer] heeft gestuurd, blijkt dat de verdachte zich ervan bewust was dat [slachtoffer] kwetsbaar was en op zoek was naar houvast en hulp bij haar problemen. Daarnaast blijkt uit die sms-berichten dat hun behandelrelatie en affectieve relatie door elkaar heen liepen. Zo heeft de verdachte op dezelfde dag berichten naar haar gestuurd met de inhoud: “Nog van de kinderen gehoord?, “Hoe gaan we ze terughalen”, “Jou mankeert niets”, “Zal je steunen waar ik kan”, “Arme komt goed”, als berichten met de volgende inhoud: “Verheug mij erop je in jouw ogen te kijken”, “Ok verheug mij ook je te zien” en “Mag ik jouw hand wat langer vasthouden”. [6]
De stelling van de verdachte dat het sturen van diverse seksueel getinte sms-berichten en het zoenen en betasten van [slachtoffer] , op geen enkele wijze meer gerelateerd was aan de behandelrelatie en op geen enkel wijze werd beïnvloed door enige vorm van afhankelijkheid, maar moet worden gezien als normale gedragingen binnen een wederkerige relatie tussen twee gelijkwaardige personen, is naar het oordeel van de rechtbank - tegenover de hiervoor weergegeven achtergrond - niet aannemelijk.
Op basis van de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat de behandelrelatie nog bestond en dat de afhankelijkheidsrelatie die tussen de verdachte en de aangeefster bestond (de arts-patiënt relatie) een rol speelde bij de seksuele handelingen. Gezien haar kwetsbare situatie had [slachtoffer] de verdachte ten tijde van de seksuele handelingen immers als behandelaar nodig. Dat [slachtoffer] de seksuele handelingen toeliet, daarin wellicht ook initiatief heeft getoond, en er geen sprake is geweest van dwang of geweld, doet niet af aan de afhankelijkheid van [slachtoffer] in haar relatie tot de verdachte en het vertrouwen dat zij in hem als haar behandelaar had gesteld en nog steeds stelde.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de hiervoor genoemde seksuele handelingen van ontuchtige aard zijn geweest.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij in de periode van 1 februari 2015 tot en met 31 maart 2015 te Voorschoten, meermalen, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich als patiënt aan verdachtes hulp en zorg had toevertrouwd, door die [slachtoffer] te zoenen en te betasten bij haar borsten.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een beroepsverbod voor de duur van vijf jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring, heeft de raadsman de rechtbank verzocht om de officier van justitie niet te volgen in haar strafeis en rekening te houden met de volgende omstandigheden.
Er heeft slechts een klein aantal incidenten plaatsgevonden tussen de verdachte en [slachtoffer] . Blijkens de inhoud van de tussen hen verzonden berichten, was er sprake van een zekere mate van vrijwilligheid aan de zijde van [slachtoffer] met betrekking tot de seksuele handelingen die tussen hen hebben plaatsgevonden. Voort is de verdachte is tuchtrechtelijk gestraft en is er een permanente aantekening van zijn schorsing vastgelegd in het BIG-register. Naar aanleiding van de berichtgevingen over de beschuldiging aan het adres van de verdachte is er sprake van een leegloop van zijn praktijk en als gevolg daarvan een afname van zijn inkomsten. Daarnaast is hij zijn positie als geneesheer-directeur van de GGZ Delfland kwijtgeraakt, evenals drie adviesposities en heeft de kwestie negatieve publiciteit voor de verdachte opgeleverd.
De raadsman heeft verder betoogd dat de rechtbank het door de officier van justitie gevorderde beroepsverbod niet moet opleggen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat dit niet valt te rijmen met de beslissing van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg omdat deze instantie slechts aanleiding zag om een schorsing van 4 maanden aan de verdachte op leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht. Hij is als psychiater een behandelrelatie met [slachtoffer] aangegaan en heeft gedurende die behandelrelatie seksuele handelingen bij en met haar verricht. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij zich aldus onprofessioneel heeft gedragen en misbruik heeft gemaakt van zijn positie als behandelaar. De verdachte heeft door zijn handelwijze niet alleen misbruik gemaakt van het vertrouwen van [slachtoffer] , die zich aan zijn professionele zorg en hulp had toevertrouwd, maar tevens een inbreuk gemaakt op haar geestelijke en lichamelijke integriteit. De relatie tussen zorgverlener en de aan zijn zorg toevertrouwde persoon schept voor de zorgverlener een bijzondere verantwoordelijkheid. Met zijn handelen heeft de verdachte eveneens het vertrouwen dat patiënten mogen stellen in hun behandelaar en de zekerheid dat zij zich bij hen veilig kunnen voelen, beschadigd. De verdachte had zich daarvan gelet op zijn positie rekenschap moeten geven en dienovereenkomstig moeten handelen. Dat de behandelrelatie in de loop der jaren veranderd is en daarbij affectieve gevoelens aan de kant van de verdachte een rol zijn gaan spelen en dat er wellicht sprake was van enige wederkerigheid in de relatie tussen [slachtoffer] en de verdachte, doet daaraan in het geheel niet af.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank oplegging van een vrijheidsstraf niet aan de orde.
De belangrijkste redenen daarvoor zijn dat de verdachte - blijkens zijn strafblad van 19 augustus 2019 - niet eerder is veroordeeld wegens een zedendelict, de beperkte ernst van de bewezenverklaarde ontuchtige handelingen, het feit dat er geen sprake is geweest van geweld of dwang bij de bewezenverklaarde ontuchtige handelingen en het feit dat de rechtbank - anders dan door de officier van justitie gevorderd - tot een partiële vrijspraak is gekomen van het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] . Voort is niet gebleken dat er na de bewezenverklaarde periode nog incidenten hebben plaatsgevonden tussen de verdachte en één van zijn patiënten.
Ook houdt de rechtbank rekening met alle gevolgen die de tuchtrechtelijke afwikkeling van deze kwestie voor de verdachte heeft gehad.
Ten slotte is er sprake van overschrijding van de redelijke termijn. De aanvang van de redelijke termijn wordt gesteld op 20 september 2016. Dit is de dag waarop de verdachte is uitgenodigd om bij de politie te verschijnen om als verdachte te worden gehoord in verband met deze zaak. Gelet op de uitspraakdatum in de strafzaak tegen de verdachte (30 september 2019), concludeert de rechtbank dat de redelijke termijn met iets meer dan één jaar is overschreden.
De rechtbank acht alles afwegende een voorwaardelijke taakstraf van 90 uur passend. Gezien de overschrijding van de redelijke termijn, komt de rechtbank tot een
een korting van 10 uur. De rechtbank zal dan ook een geheel voorwaardelijke taakstraf van 80 uren aan de verdachte opleggen.
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg heeft in 2017 reeds aan de verdachte de maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing van zijn inschrijving in het BIG-register voor de duur van vier maanden opgelegd. De verdachte is nadien weer werkzaam geworden als psychiater. Mede gezien die omstandigheid en gelet op het feit dat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, acht de rechtbank het niet opportuun om nu nog een beroepsverbod aan de verdachte op te leggen.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
Inhoud van de vordering
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 5.000,00 als voorschot wegens immateriële schade, inclusief wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. [naam] heeft de vordering ter zitting namens de benadeelde partij toegelicht.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 5.000,00. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De rechtbank zal, voor zover relevant, hierna ingaan op zijn nadere standpunten.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De behandeling van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, nu zij het niet eenvoudig acht om vast te stellen of de in deze vordering beschreven psychische problemen van de benadeelde partij enkel het rechtstreekse gevolg zijn geweest van het bewezenverklaarde feit of dat daar mogelijk (mede) een andere oorzaak aan ten grondslag heeft gelegen. Uit het dossier blijkt namelijk dat de benadeelde partij al jarenlang heeft te kampen met psychische problemen en daarvoor ook professionele hulp heeft gezocht. In hoeverre de door de benadeelde partij geleden schade en de door haar beschreven gevolgen toe te rekenen zijn aan de bewezenverklaarde handelingen van de verdachte, vergt een mate van onderzoek die niet binnen het onderhavige strafproces kan plaats vinden. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
werkzaam in de gezondheidszorg, ontucht plegen met iemand die zich als patiënt aan zijn hulp en zorg heeft toevertrouwd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
taakstrafvoor de tijd van
80 (tachtig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de tijd van
40 (veertig) dagen;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de
aftrekovereenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op
2 (twee) uren per dag;
bepaalt dat die straf
niet zal worden tenuitvoergelegdonder de voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
2 (twee) jarenvastgestelde
proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
de vordering van de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.I.S. Wallet, voorzitter,
mr. A.M.A. Keulen, rechter,
mr. M.S. Neervoort, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.Th. Boeter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 september 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2016076122, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 143).
2.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] , p. 30, 35, 36, 40.
3.RC-verklaring [slachtoffer] d.d. 29 mei 2018.
4.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 16 september 2019.
5.Proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, p. 48, 55 en 63; een geschrift, te weten een brief met bijlagen van 27 november 2016 van H. ter Steege van de Inspectie voor de Gezondheidszorg aan de Politie Eenheid Den Haag, p. 98.
6.Bijlage bij proces-verbaal van bevindingen, p. 52 en 53