Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
1.Verdere procesverloop
- de akte uitlating bewijsopdracht zijdens Oasen van 13 februari 2019;
- het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 8 april 2019;
- de akte uitlating bewijsopdracht zijdens Oasen van 28 mei 2019;
- de akte uitlating bewijsopdracht tevens akte uitlating na enquête zijdens [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] van 25 juni 2019;
- de akte uitlating producties zijdens Oasen van 23 juli 2019.
2.Verdere beoordeling2.1 In de tussenbeschikking van 16 januari 2019 heeft de kantonrechter overwogen dat [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] vooralsnog voldoende de dringende reden en ernstig verwijtbaar handelen had betwist en dat aan de hand van de overgelegde bescheiden, waaronder het rapport van Bureau Hoffmann, een en ander ook nog niet (voldoende) vaststond.Voorts heeft de kantonrechter overwogen dat het op de weg van Oasen lag om haar stellingen, alsmede dat deze, gelet op alle relevante omstandigheden, een dringende reden en/of ernstig verwijtbaar handelen opleveren, te bewijzen.2.2 In haar akte van 13 februari 2019 heeft Oasen schriftelijke bescheiden overgelegd en op 8 april 2019 zijn op haar verzoek de heren. [getuige1] en [getuige2] (hierna te noemen: [getuige1] en [getuige2] ) als getuigen gehoord. [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft bij zijn akte van 25 juni 2019 foto’s en een schriftelijke verklaring van mevrouw [getuige3] (hierna te noemen: [getuige3] ) overgelegd.2.3 De kantonrechter zal thans allereerst beoordelen of Oasen een dringende reden had om [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] op staande voet te ontslaan. Hij zal daartoe ingaan op de vraag of en welke in de brief van 12 september 2018 aan het ontslag ten grondslag gelegde redenen voldoende aannemelijk zijn geworden. Deze redenen zullen hierna ieder afzonderlijk aan de orde komen. Daarna zal worden beoordeeld of gelet op alle omstandigheden een en ander een dringende reden oplevert.2.4 Omstandigheid 1:het [getuige2] , monteur, tijdens werktijd opdragen om werkzaamheden te verrichten bij [opdrachtnemer] terwijl hij elders stond ingezet, onder meer op 16 februari 2018, 9 mei 2018 en 23 mei 2018 en het aldus misbruik maken van jouw leidinggevende positie.Zowel [getuige2] als [getuige1] hebben verklaard dat [getuige2] een aantal malen tijdens werktijd andere dan zijn reguliere werkzaamheden heeft verricht bij [opdrachtnemer] . [getuige2] heeft daaraan uitdrukkelijk toegevoegd dat hij dat heeft gedaan in opdracht van [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] en dat hij aan het verzoek van [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] gevolg heeft gegeven omdat [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] zijn leidinggevende was. Uit de omschrijving van de werkzaamheden door [getuige2] volgt ook dat [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] daar direct of indirect voordeel bij had. Dit rechtvaardigt de conclusie dat [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] misbruik van zijn leidinggevende positie heeft gemaakt.De kantonrechter verwerpt het betoog van [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] dat [getuige2] dit zou hebben verklaard enkel en alleen om zijn eigen dienstverband te redden. Dat wordt door niets ondersteund. De kantonrechter is van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om de verklaring van [getuige2] als getuige als onbetrouwbaar aan te merken. Dat de verklaring op detailniveau, bijvoorbeeld ten aanzien van de exacte data, verschilt met de eerder aan Bureau Hoffman afgelegde verklaringen rechtvaardigt niet die conclusie. Op hoofdlijnen zijn de verklaringen wel gelijkluidend.
het [getuige2] op 26 april 2018 op zijn vrije dag vanaf 12.00 uur inzetten en hem vervolgens wel de hele dag (werk)uren laten schrijven zonder overleg en toestemming van jouw leidinggevende en het aldus misbruik maken van jouw leidinggevende positie.Deze omstandigheid heeft [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] niet, althans niet voldoende gemotiveerd betwist, behoudens de door Oasen getrokken conclusie dat hij aldus misbruik van zijn leidinggevende positie zou hebben gemaakt. [getuige2] heeft echter niet de stelling van Oasen weersproken dat hij meer uren heeft geschreven zonder overleg en zonder toestemming van zijn leidinggevende, de heer [naam leidinggevende] . Dat [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] hiervan voordeel heeft gehad, is onvoldoende komen vast te staan.
het (veelvuldig) gebruiken van de bedrijfsauto voor privéritten sinds 2016.Deze omstandigheid staat tussen partijen niet ter discussie.
2.7 Omstandigheid 4:
het gedurende 1½ jaar lang 1 of 2 keer per week tijdens werktijd met de bedrijfsauto bezoeken van een “kennisje” in [woonplaats 2] .Ook deze omstandigheid staat niet ter discussie.
2.8 Omstandigheid 5
: het handelen in strijd met de integriteitscode door geen melding te maken van jouw relatie metr [opdrachtnemer] , zeker nu jij aan hem opdrachten verstrekte terwijl jij ook de facturen goedkeurde waarvoor jij de enige opdrachtgever was. Daarnaast heb jij in dit kader ook ten onrechte geen melding gemaakt van het feit dat jullie in de privésfeer een vriendschappelijke relatie onderhouden. Dat blijkt uit:
De kantonrechter constateert dat [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] niet de door Oasen onder 6 in haar akte van 13 februari 2019 genoemde feiten en omstandigheden heeft weersproken. Daarmee staat naar het oordeel van de kantonrechter voldoende vast dat [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] als leidinggevende op de hoogte was van de integriteitscode. De door [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] overgelegde verklaring van [getuige3] kan daaraan niets af doen. [getuige3] verklaart immers niet over de specifieke kennis van [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] , maar over de kennis van werknemers in het algemeen.
Een andere vraag is of [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] (bewust) heeft gehandeld in strijd met (de geest van) de integriteitscode door zijn contacten met [opdrachtnemer] en wat de ernst hiervan is. De kantonrechter constateert dat deze contacten bij diverse mensen binnen Oasen bekend waren. Wellicht niet bij de directie, maar de vraag is of indien dat wel het geval zou zijn geweest daaraan consequenties zouden zijn verbonden. De kantonrechter merkt daarbij op dat Oasen zelf stelt dat zij in mei 2019 nog toestemming heeft gegeven aan [getuige2] om bij [opdrachtnemer] of bij anderen te klussen in eigen tijd en zonder gebruikmaking van middelen van Oasen. Een volledig verbod op contacten met relaties is derhalve niet (altijd) aan de orde.
Met Oasen is de kantonrechter echter van oordeel dat gelet op de werkrelatie tussen [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] en [opdrachtnemer] , zie hierna, [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] zich meer had moeten realiseren dat sprake kon zijn van belangenverstrengeling en meer open kaart met zijn leidinggevenden had moeten spelen over zijn privécontacten met [opdrachtnemer] en de mogelijke belangenverstrengeling. Dat is ook de strekking van de integriteitscode.
het veelvuldig ten onrechte goedkeuren van facturen vanr [opdrachtnemer] . Dit blijkt onder meer uit de inzet van materieel dat onderdeel uitmaakt van het tarief via MyFlex. De betreffende kosten zijn daarnaast door [opdrachtnemer] ook nog eens apart in rekening gebracht en vervolgens door jou goedgekeurd. Naar schatting gaat het hier om een bedrag van € 20.000,00 tot € 30.000,00 In de afgelopen 1½ jaar.
Oasen heeft gesteld dat uit de verklaring die [opdrachtnemer] bij Bureau Hoffmann heeft afgelegd blijkt dat hij al jaren geen offertes meer hoefde te maken. Deze zijn ook niet in de administratie aangetroffen. Volgens Oasen heeft [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] op volstrekt willekeurige gronden voor [opdrachtnemer] geopteerd.
[verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] is in zijn akte hierop niet meer ingegaan.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] onvoldoende gemotiveerd betwist dat [opdrachtnemer] geen offertes hoefde in te dienen. Dat hij [opdrachtnemer] heeft bevoordeeld in de zin dat [opdrachtnemer] dubbele kosten in rekening heeft gebracht, heeft Oasen echter onvoldoende aannemelijk gemaakt. Dat [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] op volstrekt willekeurige gronden voor [opdrachtnemer] heeft gekozen is evenmin gebleken. Dat [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] ten onrechte de factuur van [opdrachtnemer] van 13 december 2017 heeft goedgekeurd heeft [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] tijdens de mondelinge behandeling eveneens gemotiveerd betwist. Oasen is daarop vervolgens niet meer terug gekomen, zodat dit onvoldoende aannemelijk is geworden.
De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] [opdrachtnemer] heeft bevoordeeld door het ten onrechte goedkeuren van facturen, maar wel dat [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] [opdrachtnemer] zonder dat daar offertes aan ten grondslag lagen opdrachten heeft verstrekt.
het bevoordelen vanr [opdrachtnemer] ten gunste van de Firma [naam onderneming] door werkzaamheden welke door de Firma [naam onderneming] verricht dienen te worden uit te besteden aan [opdrachtnemer] .
dat jij jouw ondergeschiktes [getuige2] bij jouw thuis betaald werkzaamheden hebt laten verrichten zonder dat hij toestemming had gekregen voor het verrichten van nevenwerkzaamheden, aldus heb je misbruik van jouw positie gemaakt;Vaststaat dat [getuige2] (in zijn vrije tijd) werkzaamheden betaald bij [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] thuis heeft verricht. Evenmin heeft [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] betwist dat [getuige2] geen toestemming had om nevenwerkzaamheden te verrichten. De kantonrechter herhaalt echter dat Oasen zelf heeft opgemerkt dat zij in mei 2019 nog toestemming heeft gegeven aan [getuige2] om bij [opdrachtnemer] of bij anderen te klussen in eigen tijd en zonder gebruikmaking van middelen van Oasen te verrichten. Dit is weliswaar wat anders dan werkzaamheden voor leidinggevenden, maar een volledig verbod op nevenwerkzaamheden wordt blijkbaar niet nagestreefd.
dat jij, ondanks het feit dat jij bekend was met het feit dat jouw ondergeschikten handelden in strijd met de bedrijfsregels door nevenwerkzaamheden te verrichten bijr [opdrachtnemer] , hen daarop niet hebt aangesproken,en
Omstandigheid 10:
het feit dat jij, ondanks het feit dat jij weet dat jouw ondergeschikten ook buiten werktijd gebruik maken van de bedrijfsauto, hen daar niet op hebt aangesproken.[verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft erkend dat hij wist dat zijn ondergeschikten nevenwerkzaamheden verrichtten en buiten werktijd gebruik maakten van de bedrijfsauto, maar daaraan toegevoegd dat hij hen er ook op had gewezen dat dit niet goed was. Een onderbouwing hiervan ontbreekt echter, zoals Oasen heeft aangevoerd. De kantonrechter constateert dat [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] in elk geval geen andere actie heeft ondernomen.
2.12 Omstandigheid 11:
het feit dat jij een tweetal koppelingen die Oasen in eigendom toebehoorden privé hebt gebruikt zonder toestemming en zonder dat jij daarvoor hebt betaaldk [getuige1] , monteur, heeft namelijk op 11 mei jl. een tweetal koppelingen tijdens werktijd moeten brengen toen [getuige2] in jouw woning aan het klussen was,en
hek [getuige1] tijdens werktijd laten bezoeken van jouw woning.Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit de door [getuige1] en [getuige2] afgelegde verklaringen dat [getuige1] op initiatief van [getuige2] twee koppelingen heeft gebracht naar de woning van [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] en daar heeft achtergelaten. [getuige2] was in de woning van [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] in zijn vrije tijd bezig met de aanleg van leidingen. [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] was op dat moment ook aanwezig.
Niet kan uit de verklaringen worden opgemaakt op welke wijze [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] hierbij is betrokken geweest en evenmin dat de koppelingen ook daadwerkelijk zijn gebruikt in de woning. De omstandigheden zijn onvoldoende komen vast te staan.
2.13 Omstandigheid 13:
het feit dat jij tijdens ons gesprek van 26 juli jl. hebt verzwegen dat jijs [getuige2] tijdens werktijd werkzaamheden hebt laten verrichten bij [opdrachtnemer] thuis.Dat [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] hierover tijdens het gesprek van 26 juli niets heeft verklaard, heeft [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] niet betwist. Ten aanzien van het onderliggende verwijt verwijst de kantonrechter naar het overwogene bij omstandigheid 1.
2.14 Zoals in de tussenbeschikking is overwogen onder rechtsoverweging 4.6 dienen de bovengenoemde omstandigheden in onderling verband en samenhang te worden beoordeeld. Daarbij moet de aard en ernst van de aangevoerde redenen worden afgewogen tegen onder meer de aard en duur van het dienstverband - in dit geval 35 jaar – en de wijze waarop [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] zijn werk heeft vervuld. In dat verband merkt de kantonrechter op dat gesteld noch gebleken is dat Oasen eerder aanmerkingen heeft gehad op het functioneren van [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] .
Dit alles in aanmerking nemend is de kantonrechter van oordeel dat de aangevoerde en bewezen redenen, zoals hiervoor vermeld, onvoldoende van gewicht zijn, ook indien zij in samenhang worden bezien, om een ontslag op staande voet te rechtvaardigen (zie ook r.o. 4.9 en 4.10 van de tussenbeschikking). Weliswaar heeft [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] op diverse punten niet juist gehandeld en kan hem zeker een verwijt worden gemaakt (van het neerzetten van een niet juiste cultuur als leidinggevende, zoals Oasen het heeft verwoord in de ontslagbrief), maar dit verwijt is naar het oordeel van de kantonrechter niet zodanig ernstig dat, gelet op de lengte van zijn dienstverband en de omstandigheid dat [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] niet eerder is aangesproken op zijn functioneren in het verleden, dit een dringende reden oplevert.
2.15 Gelet op het toetsingskader vermeld in de tussenbeschikking onder r.o. 4.7 is naar het oordeel van de kantonrechter ook geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen.
2.16 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] aanspraak heeft op de verzochte transitievergoeding van € 79.000,00 en de door Oasen als zodanig niet weersproken vergoeding wegens de onregelmatige opzegging van € 19.890,00 bruto. Op grond van het bepaalde in artikel 7:686a lid 1 BW is de wettelijke rente over de vergoeding wegens onregelmatige opzegging verschuldigd vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd en over de transitievergoeding vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
2.17 Vervolgens is de vraag of aan [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] ook een billijke vergoeding moet worden toegekend. In geval een ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven kan, op grond van artikel 7:681 lid 1 BW aan de werknemer een billijke vergoeding worden toegekend. De hoogte daarvan dient bepaald te worden aan de hand van de door de Hoge Raad in het arrest New Hairstyle (HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187) weergegeven gezichtspunten. De vergoeding dient aan te sluiten bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer de mate van verwijtbaarheid van de werkgever, de verwachte duur van de arbeidsovereenkomst (inkomen) indien geen ontslag zou zijn gegeven, of de werknemer ander werk heeft gevonden, welke inkomsten de werknemer in de toekomst redelijkerwijs kan verwerven, de reden die de werknemer geeft om te opteren voor een billijke vergoeding in plaats van vernietiging van de opzegging met wedertewerkstelling, de rol van de werknemer bij het onterecht gegeven ontslag op staande voet en de vraag of de werknemer aanspraak op een transitievergoeding en/of vergoeding wegens onregelmatige opzegging heeft een rol.
2.18 De kantonrechter is van oordeel dat met inachtneming van deze gezichtspunten aan [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] geen billijke vergoeding moet worden toegekend. Hierbij is allereerst van belang dat [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] wel verwijtbaar heeft gehandeld, maar dat dit mede vanwege de lengte van het dienstverband en zijn functioneren in het verleden niet zwaarwichtig genoeg is voor een dringende reden. Voorts is van belang dat tijdens de mondelinge behandeling [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft verklaard dat hij inmiddels ander werk heeft gevonden, hoewel tegen een (iets) lager salaris. Omdat aan [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] een transitievergoeding is toegekend en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, is er daarnaast naar het oordeel van de kantonrechter geen aanleiding om ook een billijke vergoeding toe te kennen.
2.19 [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft ook nog verzocht om toekenning van een jubileumuitkering naar evenredigheid gebaseerd op een dienstverband van 35 jaar. Oasen heeft als verweer aangevoerd dat [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] eerst na een dienstverband van 40 jaar (opnieuw) aanspraak heeft op een jubileumuitkering. [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] is op dit verweer van Oasen niet verder ingegaan en heeft zijn verzoek niet (nader) onderbouwd, zodat dit zal worden afgewezen.
2.20 Nu het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig wordt geacht, bestaat er geen grond tot toekenning van een gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:677 lid 2 BW aan Oasen en evenmin van een (gedeelte) van de onderzoekskosten van Bureau Hoffmann. Het zelfstandig tegenverzoek zal daarom worden afgewezen.
2.21 Oasen zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.