Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 17 oktober 2019 in de zaak tussen
[eiser] en [eiseres] , te Den Haag, eisers
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
1.1 Eisers ontvangen sinds 1 maart 1999 bijstand van verweerder. Meest recent kregen zij een Pw-uitkering. Verweerder heeft in 2016 een signaal ontvangen van het Inlichtingenbureau (IB) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dat is een bureau dat bestanden van diverse overheidsorganisaties koppelt en vergelijkt. Verweerder heeft naar aanleiding van dat signaal in 2016 bijzonder onderzoek laten doen naar de besteding van het door [eiser] (eiser) in de periode van 2009 tot en met 2014 ontvangen persoonsgebonden budget ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), hierna: het PGB. Verweerder heeft eiser, eiseres en hun zoon [A] in dat kader toen nader ondervraagd. Zij hebben verklaringen afgelegd en ondertekend die zijn opgenomen als bijlage 15 tot en met 17 bij het proces-verbaal van bevindingen van 18 oktober 2017. De resultaten van het onderzoek zijn voor verweerder aanleiding geweest om het recht van eisers op bijstand ingevolge de Pw te herzien en van hen een bedrag van aanvankelijk € 89.126,- terug te vorderen. Verweerder heeft naderhand het terugvorderingsbedrag gecorrigeerd en vastgesteld op € 86.607,42. Verweerder heeft het besluit tot herziening en de terugvordering van de bijstand na heroverweging in bezwaar gehandhaafd.
2. Verweerder is van mening dat eiseres in de periode van 1 januari 2009 tot en met 25 oktober 2012, respectievelijk van 23 november 2012 tot en met 31 december 2014 aan eiser zorg heeft verleend waarvoor zij van eiser uit het PGB geld heeft ontvangen. Eisers hebben verweerder hiervan niet uit eigen beweging op de hoogte gesteld, aldus verweerder.
3. Eisers betwisten dat zij met betrekking tot het PGB de inlichtingenplicht hebben geschonden. Zij hebben van begin af aan bankafschriften laten zien en daarmee openheid van zaken gegeven over hun financiële situatie. Eiser ontving het PGB altijd op zijn bankrekening. Verweerder heeft die bankafschriften kunnen inzien. Verweerder heeft in 2015 ook een onderzoek uitgevoerd. Toen zijn de ontvangen belastingtoeslagen en de PGB-betalingen aan eiser niet aangemerkt als inkomen. Daarmee is, aldus eisers, het vertrouwen gewekt dat het PGB niet als inkomen in aanmerking zou worden genomen.
4. Het in dit beroep door de rechtbank te beoordelen tijdvak is de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2014. Voor zover het gaat om de herziening en terugvordering van bijstand past de rechtbank op dit beroep de Pw toe. Wat betreft de rechten en de verplichtingen die zien op de periode vóór 1 januari 2015, is naast de Pw ook de Wet werk en bijstand (Wwb) van toepassing.
4.1 Het besluit tot herziening en terugvordering van bijstand is een voor eisers belastend besluit. Verweerder moet daarom aannemelijk maken dat in het geval van eisers aan de voorwaarden voor herziening en terugvordering van de bijstand is voldaan. Dat betekent dat verweerder aannemelijk moet maken dat eisers ten tijde van belang de inlichtingenverplichting hebben geschonden en dat zij daardoor te veel bijstand hebben ontvangen.
4.2 De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarin is geslaagd en overweegt daartoe het volgende. Eiser heeft in de hier te beoordelen periode het PGB ontvangen. Met dat PGB heeft hij zorg ingekocht bij zijn echtgenote [eiseres] (eiseres). Het geld dat eiseres uit het PGB van eiser heeft ontvangen, is gelet op artikel 31, eerste lid, en artikel 32, eerste lid, van de Pw inkomen, waarmee bij de vaststelling van de hoogte van het recht op bijstand rekening gehouden moet worden.
4.3 De rechtbank is van oordeel dat eisers verweerder uit eigen beweging van de inkomsten van eiseres op de hoogte hadden moeten stellen. Dat volgt uit artikel 17, eerste lid, van de Pw.
4.8 Niet is gebleken van dringende redenen op grond waarvan verweerder van terugvordering had moeten afzien. Zulke redenen kunnen slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene.