ECLI:NL:RBDHA:2019:11307

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2019
Publicatiedatum
28 oktober 2019
Zaaknummer
09/807587-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal en verduistering van groot geldbedrag van hoogbejaarde vrouw met psycho-geriatrische problematiek

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 oktober 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal en verduistering van een groot geldbedrag van een hoogbejaarde vrouw. De tenlastelegging betrof het wegnemen van ongeveer € 60.000 van de bankrekeningen van de vrouw, die op dat moment 91 jaar oud was en kampt met ernstige psycho-geriatrische problematiek. De verdachte en zijn medeverdachte, de vrouw van de verdachte, hadden verklaard dat de vrouw hen toestemming had gegeven om het geld te pinnen om belasting te ontwijken. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 14 maart en 14 oktober 2019, waarbij de officier van justitie de bewezenverklaring van de diefstal en verduistering heeft geëist, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de verklaring van de benadeelde, die aangifte had gedaan van diefstal, met voorzichtigheid moet worden benaderd gezien haar gezondheidstoestand. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte geen toestemming had voor de pinopnames en dat de lening van € 20.000 contant was terugbetaald. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat de aangifte van de benadeelde niet de waarde had die de officier van justitie eraan hechtte. Tevens heeft de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte vrijgesproken werd van de ten laste gelegde feiten.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het beoordelen van verklaringen van slachtoffers met psycho-geriatrische problematiek en de vereisten voor bewijs in strafzaken. De rechtbank heeft de kosten van de verdediging van de verdachte ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij op nihil vastgesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/807587-18
Datum uitspraak: 28 oktober 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1957 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 14 maart 2019 (regie) en 14 oktober 2019 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.L. Groeneveld en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M.A. van de Weerd naar voren is gebracht..

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 12 oktober 2015 tot en met 31 april 2018 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geld, voor een bedrag van ongeveer EUR 60.000 in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen geld onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door middel van een of meerdere valse sleutels, namelijk door geldbedragen op te nemen en/of bedragen af te rekenen met een pinpas voor welke (contante geld) opnames en/of betalingen hij geen toestemming had van [benadeelde] ;
2.
hij in of omstreeks de periode van 12 oktober 2015 tot en met 31 april 2018 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welk goed verdachte en/of zijn mededaders anders dan door misdrijf onder zich hadden, te weten op basis van een overeenkomst van een renteloze geldlening van EUR 20.000 totaal, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

3.Vrijspraak

3.1
Inleiding
De vrouw van de verdachte, [medeverdachte] , is in 2014 gaan werken als mantelzorgster voor de toen 91-jarige [benadeelde] (hierna: [benadeelde] ). In december 2014 is de medeverdachte gemachtigd voor de bankproducten van [benadeelde] . De medeverdachte kreeg een gemachtigde pinpas om elke maand € 500,- euro te pinnen voor [benadeelde] . In de periode van 12 oktober 2015 tot 13 december 2015 heeft de medeverdachte vrijwel dagelijks € 1000,- van de betaalrekeningen van [benadeelde] gepind tot een totaal bedrag van € 60.000,-. De verdachte en zijn medeverdachte (hierna samen: de verdachten) hebben verklaard dat [benadeelde] dit had gevraagd omdat zij minder belasting wilde betalen. Het bedrag van € 60.000,- hebben zij eerst voor [benadeelde] in hun huis en daarna in een kluis bij De Nederlandse Kluis bewaard. De medeverdachte heeft verder in de periode van januari 2015 tot december 2017 diverse kleine betalingen gedaan met haar gemachtigde pinpas met een totale waarde van € 1.102,62. De medeverdachte heeft hierover verklaard dat zij met toestemming van [benadeelde] wel eens boodschappen voor haar deed en deze betaalde met de gemachtigde pinpas,.
De verdachten hebben daarnaast op 10 februari 2016 € 20.000 van [benadeelde] geleend. Op de bankafschriften van [benadeelde] is te zien dat de verdachten op 27 december 2016 € 10.000 hebben terugbetaald. De verdachten hebben verklaard dat zij de andere € 10.000,- in termijnen contant hebben terugbetaald.
[benadeelde] heeft op 8 maart 2018 aangifte gedaan van diefstal van de verschillende geldbedragen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde diefstal van ongeveer € 60.000. Volgens de officier van justitie is de verklaring van de verdachten dat [benadeelde] toestemming had gegeven voor de pinopnames en betalingen niet geloofwaardig. De officier van justitie heeft verder gerekwireerd tot bewezenverklaring van verduistering van € 10.000 euro. Volgens de officier van justitie volgt uit het dossier dat de verdachten slechts € 10.000,- van de geleende € 20.000 hebben terugbetaald. De officier van justitie vindt het niet geloofwaardig dat de andere € 10.000 contant is terugbetaald. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. De verdachten ontkennen dat zij geld van [benadeelde] hebben gestolen of verduisterd. Zij hadden toestemming om het geld te pinnen en hebben de lening volledig terugbetaald. De verklaring van [benadeelde] moet behoedzaam worden benaderd, omdat vaststaat dat zij dementerende is. Het dossier bevat volgens de raadsman overigens geen bewijs dat het geld zonder toestemming is gepind en dat de lening niet zou zijn terugbetaald.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Deze zaak draait in de kern om de vraag of [benadeelde] toestemming heeft gegeven om in het kader van belastingontwijking ongeveer € 60.000,- te pinnen van haar betaalrekeningen en om de vraag of de verdachten het resterende deel van € 10.000,- van de lening contant aan [benadeelde] hebben terugbetaald.
[benadeelde] heeft bij haar aangifte verklaard dat zij geen toestemming heeft gegeven om grote bedragen van haar bankrekeningen te pinnen of betalingen met de gemachtigde pinpas te doen. Daarnaast heeft zij verklaard dat de lening is terugbetaald, waarbij zij wijst op de € 10.000,- die de verdachten op 27 december 2016 naar haar rekening hebben overgeschreven.
Uit het onderzoek ter zitting is gebleken dat [benadeelde] opgenomen is in een instelling voor ouderenzorg en kampt met ernstige psycho-geriatrische problematiek. Een verhoor van haar door de rechter-commissaris kon vanwege haar gezondheid niet doorgaan. Het dossier bevat verschillende signalen dat ook ten tijde van de aangifte bij [benadeelde] sprake was van mogelijke soortgelijke problematiek. [wijkagent] beschrijft dat hij op 30 december 2017 bij [benadeelde] is langsgegaan en dat zij hun gesprek niet goed kon plaatsen. [wijkagent] beschrijft dat [benadeelde] dacht dat zij was beroofd door iemand in een politie-uniform. Verder verklaart [benadeelde] bij haar aangifte op verschillende momenten dat zij het niet meer weet, dat zij zich bepaalde dingen niet meer herinnert en dat het niet meer zo goed gaat, waarbij zij naar haar hoofd wijst. Dit betekent dat de rechtbank de verklaring die [benadeelde] heeft afgelegd behoedzaam zal benaderen.
De rechtbank constateert dat het dossier een aantal voor de verdachten belastende aanwijzingen bevat. De rechtbank zet vraagtekens bij de manier waarop de € 60.000,- van de bankrekeningen van [benadeelde] in de periode vanaf 12 oktober 2015 tot eind 2015 is opgenomen. Dit bedrag is van twee rekeningen gehaald door vrijwel dagelijks
€ 1000,- of meer te pinnen. Dit is beduidend meer dan [benadeelde] doorgaans maandelijks aan opnames deed.
Belastend is ook dat de bankafschriften van [benadeelde] over juist die periode vanaf 12 oktober 2015 tot 13 december 2015 bij de verdachten thuis zijn gevonden. Zeer opvallend is dat telkens bij de contante opnames grote kruizen, vraagtekens en onderstrepingen zijn geplaatst. [medeverdachte] heeft verklaard dat deze aantekeningen afkomstig zijn van [benadeelde] .
[medeverdachte] heeft naar het oordeel van de rechtbank geen goede verklaring kunnen geven waarom juist de bankafschriften van deze periode bij verdachten thuis zijn bewaard. Ook duiden de op deze bankafschriften gemaakte aantekeningen erop dat [benadeelde] de opnames niet begreep. Tenslotte valt op dat [medeverdachte] niet consequent van meet af aan heeft verklaard dat de geldopnames tot een bedrag van ongeveer 60.000,- euro bedoeld waren om de belasting te ontwijken.
Daar staat tegenover dat [verdachte] dit wel van het begin af aan bestendig heeft verklaard, bij de politie en de rechter-commissaris. Zijn verklaring houdt in dat [benadeelde] toestemming had gegeven om geld van de rekeningen af te halen, omdat zij minder belasting wilde betalen.
Wat betreft de lening van € 20.000 volgt uit het dossier dat in ieder geval € 10.000 is terugbetaald door een bankoverschrijving op 27 december 2016. Hierover hebben verdachten beiden wel van begin af aan bestendig verklaard dat zij [benadeelde] de andere € 10.000 contant hebben terugbetaald.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de aangifte van [benadeelde] het enige directe bewijs is van het ontbreken van toestemming voor het pinnen van de € 60.000 en de pinbetalingen van in totaal € 1.102,62. Gelet op wat hiervoor is overwogen over de gezondheidstoestand van [benadeelde] , kan aan deze aangifte niet de waarde worden gehecht die de officier van justitie daaraan gehecht wenst te zien. De genoemde belastende aanwijzingen in het dossier bevatten naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijskracht om tot het oordeel te komen dat de verdachte geen toestemming had voor de pinopnames en betalingen. Het dossier bevat verder geen direct bewijs dat de verdachten de € 10.000 van de lening niet contant hebben terugbetaald. De rechtbank is daarom van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is waaruit volgt dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan de diefstal van ongeveer € 60.000,- en aan verduistering van € 10.000 van de lening. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van de tenlastegelegde feiten.

4.De vordering van de benadeelde partij

[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 80.660,93, bestaande uit materiele schade.
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, met uitzondering van een aantal posten die zien op het wijzingen van het testament van [benadeelde] , met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, dan wel dat de vordering moet worden afgewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde feiten waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

4.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Schaaf, voorzitter,
mr. E.C. Kole, rechter,
mr. M.M.F. Holtrop, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L. Konings, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 oktober 2019.