ECLI:NL:RBDHA:2019:11307
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van diefstal en verduistering van groot geldbedrag van hoogbejaarde vrouw met psycho-geriatrische problematiek
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 oktober 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal en verduistering van een groot geldbedrag van een hoogbejaarde vrouw. De tenlastelegging betrof het wegnemen van ongeveer € 60.000 van de bankrekeningen van de vrouw, die op dat moment 91 jaar oud was en kampt met ernstige psycho-geriatrische problematiek. De verdachte en zijn medeverdachte, de vrouw van de verdachte, hadden verklaard dat de vrouw hen toestemming had gegeven om het geld te pinnen om belasting te ontwijken. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 14 maart en 14 oktober 2019, waarbij de officier van justitie de bewezenverklaring van de diefstal en verduistering heeft geëist, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de verklaring van de benadeelde, die aangifte had gedaan van diefstal, met voorzichtigheid moet worden benaderd gezien haar gezondheidstoestand. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte geen toestemming had voor de pinopnames en dat de lening van € 20.000 contant was terugbetaald. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat de aangifte van de benadeelde niet de waarde had die de officier van justitie eraan hechtte. Tevens heeft de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte vrijgesproken werd van de ten laste gelegde feiten.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het beoordelen van verklaringen van slachtoffers met psycho-geriatrische problematiek en de vereisten voor bewijs in strafzaken. De rechtbank heeft de kosten van de verdediging van de verdachte ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij op nihil vastgesteld.