ECLI:NL:RBDHA:2019:11280

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2019
Publicatiedatum
25 oktober 2019
Zaaknummer
19.10557
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielprocedure en beslistermijnen na vernietiging van een besluit

In deze zaak heeft eiser op 16 februari 2018 asiel aangevraagd. Na een periode van inactiviteit heeft eiser op 7 mei 2019 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag. De rechtbank heeft de stukken van verweerder ontvangen en het onderzoek op 23 juli 2019 gesloten. De rechtbank oordeelt dat, ingevolge artikel 8:55b van de Awb, uitspraak kan worden gedaan zonder behandeling ter zitting. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn voor het opnieuw beslissen op de aanvraag na vernietiging van een besluit gelijk is aan de oorspronkelijke beslistermijn, die zes maanden bedraagt. Eiser heeft ingebrekestellingen ingediend op 25 februari 2019 en 15 april 2019, maar deze zijn prematuur, aangezien de beslistermijn nog niet was verstreken. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat de ingebrekestellingen niet op de juiste wijze zijn ingediend. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter C.T.C. Wijsman, in aanwezigheid van griffier J.F. Gommers, en is digitaal ondertekend op 28 augustus 2019.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.10557

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. P.J. Schüller),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: M.J. Roeloffzen).

Procesverloop

Eiser heeft op 16 februari 2018 asiel gevraagd.
Op 7 mei 2019 heeft eiser beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag.
Verweerder heeft de stukken overgelegd en verweer gevoerd.
Op 23 juli 2019 is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:55b van de Awb doet de rechtbank uitspraak op het beroep zonder behandeling ter zitting met toepassing van artikel 8:54 van de Awb.
2. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
3. Eiser heeft op 16 februari 2018 asiel gevraagd. De beslistermijn bedraagt op grond van artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000 zes maanden. Verweerder heeft op 30 april 2018 een besluit op de aanvraag genomen. Het hiertegen gerichte beroep is gegrond verklaard bij uitspraak van 18 september 2018 en het besluit op de aanvraag is daarbij vernietigd – kort gezegd omdat verweerder aan zijn standpunt onvoldoende onderzoek ten grondslag heeft gelegd. Uit deze uitspraak volgt dat verweerder opnieuw op de aanvraag moet beslissen.
Bij voorlopige voorziening van 15 oktober 2018 is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bepaald dat verweerder geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank totdat op het hoger beroep is beslist. Gelet hierop is de termijn om opnieuw te beslissen op te aanvraag begonnen op 20 februari 2019, toen het hoger beroep ongegrond werd verklaard.
4. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat de beslistermijn na vernietiging van een besluit dezelfde is als de beslistermijn voor het oorspronkelijke besluit. Zoals hiervoor overwogen is die termijn zes maanden. Eisers ingebrekestellingen van 25 februari 2019 en 15 april 2019 zijn gelet hierop prematuur. De rechtbank ziet daarbij het opnieuw ingaan van de beslistermijn niet als een verslechtering van eisers rechtspositie ten opzichte van de situatie waarin er geen zienswijze- maar bezwaarprocedure gold. Overigens zou ook in die situatie de oorspronkelijke beslistermijn weer gelden na vernietiging van het besluit door de rechtbank.
5. Eiser stelt in beroep verder dat het gunnen van dezelfde beslistermijn als voor het eerste besluit op de aanvraag strijdig is met Europees recht, zoals blijkt uit de arresten Alheto (25 juli 2018, C-585/16, JV 2018/179) en Diallo (27 juni 2018, C-246/17) van het Hof van Justitie voor de Europese Unie. Eiser heeft dit betoog niet nader toegelicht door te verwijzen naar concrete overwegingen in de betreffende arresten. De rechtbank gaat er van uit dat eiser het oog heeft op overwegingen waarin het Hof bepaalt dat na ‘nietigverklaring’ van een besluit ‘op korte termijn’opnieuw beslist moet worden, om aldus de effectieve werking van de Procedurerichtlijn te waarborgen. In aanmerking genomen de ruimte die de lidstaten hebben om Procedurerichtlijn in nationaal recht te implementeren ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat in asielprocedures het hanteren van de oorspronkelijke beslistermijn voor het opnieuw beslissen op de aanvraag na vernietiging strijd oplevert met het Europees recht.
6. Uit het feit dat de ingebrekestellingen prematuur zijn volgt dat het beroep niet-ontvankelijk is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is in het openbaar geschied door mr. C.T.C. Wijsman, rechter, in aanwezigheid van J.F. Gommers, griffier. Deze uitspraak is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op 28 augustus 2019.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.