ECLI:NL:RBDHA:2019:1125

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
11 februari 2019
Zaaknummer
NL 18.21249
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag met overschrijding van beslistermijn en dwangsom

Op 22 januari 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarbij eiser, een Turkse nationaliteit, beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn ruimschoots is overschreden en dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet is verschenen op de zitting. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en een tolk in de Turkse taal was ook aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en onmiddellijk uitspraak gedaan.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en stelt de door verweerder verbeurde dwangsom vast op € 1.260,-. Verweerder wordt opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak een besluit op de aanvraag van eiser bekend te maken, met inachtneming van deze uitspraak. Daarnaast bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag dat hij de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. De proceskosten van eiser worden vastgesteld op € 512,-.

De rechtbank motiveert haar beslissing door te verwijzen naar de wettelijke bepalingen omtrent de beslistermijnen en dwangsommen. Het bestuursorgaan moet binnen zes maanden beslissen op een asielaanvraag, en in dit geval is de termijn overschreden. Eiser heeft verweerder in gebreke gesteld en meer dan twee weken later beroep ingesteld. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de standaard termijn rechtvaardigen. De uitspraak is digitaal ondertekend en bekendgemaakt, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.21249
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 januari 2019 in de zaak tussen

[eiser]

geboren op [geboortedatum] van Turkse nationaliteit, eiser
(gemachtigde mr. C.E. Stassen-Buijs),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag.
Verweerder heeft een schriftelijke reactie gegeven.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is - met voorafgaande berichtgeving - niet verschenen. Ook was [naam] aanwezig, als tolk in de Turkse taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • stelt de door verweerder verbeurde dwangsom vast op € 1.260,-;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van deze uitspraak een besluit op de aanvraag van eiser bekend te maken met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 512,-.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [1] Het beroepschrift kan worden ingediend als het bestuursorgaan niet tijdig een besluit heeft genomen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [2]
3. Het bestuursorgaan beslist op een asielaanvraag in beginsel binnen zes maanden. [3]
4. De rechtbank stelt met partijen vast dat de beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder na die beslistermijn in gebreke heeft gesteld en meer dan twee weken daarna in beroep is gegaan.
5. Het beroep is dus gegrond.
6. Als een beschikking niet op tijd wordt genomen, is het bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd conform artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was. [4]
7. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit met toepassing van artikel 8:55c van de Awb alsnog. Eiser heeft verweerder op 19 oktober 2018 in gebreke gesteld. Dit betekent dat verweerder, gelet op artikel 4:17 van de Awb, tot uiterlijk 2 november 2018 een besluit kon nemen, zonder een dwangsom te verbeuren. Omdat vanaf deze datum meer dan 42 dagen als bedoeld in artikel 4:17, eerste lid, van de Awb zijn verstreken, bedraagt de door verweerder verbeurde dwangsom het maximale bedrag van € 1.260,-.
8. Als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, draagt de rechtbank het bestuursorgaan op om binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend te maken. Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen. [5]
9. In het verweerschrift heeft verweerder aangekondigd dat hij geen concrete datum voor een nieuw besluit kan geven. Wel heeft hij aangekondigd dat een individueel ambtsbericht zal worden opgemaakt. Eiser heeft hiertegen ingebracht dat het individueel ambtsbericht al een half jaar geleden is aangevraagd en dat verweerder al veel eerder een ambtsbericht had kunnen opvragen. De asielaanvraag loopt immers op dit moment ruim twee jaar. De rechtbank is het eens met eiser en acht in dit geval geen bijzondere omstandigheden aanwezig om af te wijken van de standaard termijn van twee weken. Dit betekent dat verweerder uiterlijk 14 dagen na de dag van deze uitspraak alsnog een besluit bekend moet maken.
10. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 512,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of er een dwangsom verschuldigd is.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van E.P.W. Kwakman, griffier, op 22 januari 2019.
griffier
rechter
Deze uitspraak is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Algemene wet bestuursrecht Awb.
2.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
3.Artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Artikel 4:18, eerste lid, van de Awb.
5.artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.