ECLI:NL:RBDHA:2019:1123

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
11 februari 2019
Zaaknummer
NL 18.24426
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en procesbelang na vrijwillig vertrek

In deze zaak heeft eiseres op 23 januari 2018 een asielaanvraag ingediend. Aangezien verweerder geen besluit nam op deze aanvraag en de wettelijke beslistermijn was verstreken, heeft eiseres op 24 oktober 2018 verweerder in gebreke gesteld. Vervolgens heeft zij op 18 december 2018 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. De rechtbank heeft op 22 januari 2019 het onderzoek ter zitting gesloten, waarbij partijen niet verschenen. Eiseres is op [datum] vrijwillig vertrokken naar Ethiopië via het terugkeerprogramma van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). De rechtbank heeft zich vervolgens de vraag gesteld of eiseres nog belang heeft bij de procedure, nu zij vrijwillig is vertrokken.

Eiseres betoogt dat zij procesbelang heeft, omdat de asielaanvraag en het beroep niet tijdig zijn ingetrokken. De rechtbank oordeelt dat de ondertekening van de vertrekverklaring niet betekent dat de procedure met betrekking tot het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag is beëindigd. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is overschreden en dat eiseres recht heeft op de reeds verbeurde dwangsom. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en stelt de dwangsom vast op € 1.260,-. Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 256,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.24426
[V-Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.W.F. Menick),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.S.R. Mangroelal).

Procesverloop

Op 18 december 2018 heeft eiseres bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag van 23 januari 2018.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2019. Partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiseres heeft op 23 januari 2018 een asielaanvraag ingediend.
1.2.
Omdat verweerder geen besluit nam op de aanvraag van eiseres en de wettelijke beslistermijn was verstreken, heeft eiseres verweerder op 24 oktober 2018 in gebreke gesteld. Ze heeft verweerder verzocht om alsnog zo snel mogelijk een besluit te nemen op haar asielaanvraag.
1.3
Eiseres is vervolgens op 18 december 2018 in beroep gegaan bij de rechtbank tegen het uitblijven van een besluit op haar asielaanvraag. Eiseres heeft de rechtbank daarbij verzocht verweerder op te dragen onmiddellijk een besluit te nemen, te beslissen over de dwangsommen en verweerder te veroordelen in de proceskosten.
1.4.
Op [datum] is eiseres vrijwillig vertrokken naar Ethiopië in het kader van zelfstandig vertrek via het terugkeerprogramma van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM).
Procesbelang
2. De rechtbank ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of eiseres nog belang heeft bij het voeren van deze procedure, nu zij vrijwillig is vertrokken naar Ethiopië.
3. Eiseres betoogt dat zij wel procesbelang heeft. Eiseres voert aan dat met de vertrekverklaring de asielaanvraag noch het beroep niet tijdig is ingetrokken. De intrekking van een verblijfsaanvraag kan immers alleen plaatsvinden bij de Immigratie- en Naturalisatie dienst zelf. Dit is niet gebeurd. Daarnaast heeft eiseres procesbelang omdat verweerder te laat is geweest met beslissen op haar asielaanvraag. Zij heeft daarom recht op de reeds verbeurde dwangsom.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres door het ondertekenen van de vertrekverklaring van het IOM geen belang meer heeft bij het behandelen van deze procedure, nu zij hiermee te kennen heeft gegeven de asielprocedure te willen beëindigen. In dit kader verwijst verweerder naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 juli 2017 [1] waarin is geoordeeld dat het instemmen met en het ondertekenen van de vertrekverklaring in beginsel inhoudt dat de verblijfsrechtelijke procedure als beëindigd beschouwd moet worden. Niet is gebleken dat eiseres de verklaring niet vrijwillig heeft ondertekend of de daaruit volgende consequenties niet gewenst heeft. Verder meent verweerder dat, nu de asielprocedure is beëindigd, er geen connexiteit meer is met de ingediende ingebrekestelling in het kader van het niet tijdig beslissen. Immers, een beslissing op de aanvraag wordt niet meer gewenst door eiseres. Het betoog van eiseres dat aan haar nog een reeds verbeurde dwangsom zou toekomen volgt verweerder dan ook niet.
5. De rechtbank overweeg als volgt. In de door eiseres getekende vertrekverklaring van [datum] heeft eiseres – voor zover van belang – verklaard
: “Met de ondertekening van deze verklaring verklaar ik het volgende (…) Ik stem ermee in dat nog openstaande procedures voor het verkrijgen van een verblijfstitel worden beëindigd (…)”. De rechtbank is van oordeel dat dit betekent dat eiseres door het ondertekenen van deze vertrekverklaring ermee heeft ingestemd dat haar asielprocedure wordt beëindigd. Dit is immers een procedure voor het verkrijgen van een verblijfstitel. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres hiermee echter niet de procedure ten aanzien van haar beroep wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag en haar aanspraak op de reeds verbeurde dwangsom beëindigd. Deze procedure hangt weliswaar samen met de asielprocedure, maar dit is geen procedure voor het verkrijgen van een verblijfstitel. Bovendien laat het ondertekenen van de vertrekverklaring onverlet dat verweerder destijds niet tijdig op de asielaanvraag heeft beslist en dat hij daarvoor een dwangsom is verschuldigd. Dit betekent dat eiseres nog belang heeft bij het voeren van deze procedure. De rechtbank zal het beroep van eiseres, voor zover van belang, dan ook inhoudelijk behandelen.
Niet tijdig beslissen
6.1
Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend als het bestuursorgaan niet tijdig een besluit heeft genomen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
6.2.
Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 beslist het bestuursorgaan binnen zes maanden na ontvangst van de asielaanvraag als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Eiseres heeft op 23 januari 2018 haar asielaanvraag ingediend, zodat verweerder uiterlijk op 23 juli 2018 had moeten beslissen.
6.3.
De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres verweerder na die beslistermijn in gebreke heeft gesteld en (meer dan) twee weken daarna in beroep is gekomen.
7. Het beroep is kennelijk gegrond.
Dwangsom
8.1.
Omdat niet is gebleken dat verweerder de reeds verbeurde dwangsom heeft vastgesteld zal de rechtbank dit doen. Verweerder had uiterlijk tot 7 november 2018 de tijd om een besluit te nemen, zonder een dwangsom te verbeuren. Omdat vanaf deze datum meer dan 42 dagen als bedoeld in artikel 4:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn verstreken, bedraagt de door verweerder verbeurde dwangsom het maximale bedrag van € 1.260,-.
8.2.
De rechtbank stelt vast, zoals hiervoor onder rechtsoverweging 5 is overwogen, dat eiseres met het ondertekenen van de vertrekverklaring haar asielprocedure heeft beëindigd. Voor de rechtbank is daarom geen aanleiding meer om met toepassing van artikel 8:55d, van de Awb te bepalen dat verweerder alsnog besluit op de aanvraag neemt.
Proceskosten
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 256,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 512,- en een wegingsfactor 0,5). Deze zaak is van zeer gering gewicht, omdat dit geding slechts betrekking heeft op de vraag of de beslistermijn voor het nemen van een beslissing op een aanvraag is overschreden en ter hoogte van welk bedrag dwangsommen als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb zijn verbeurd.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- stelt de door verweerder verbeurde dwangsom vast op € 1.260,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 256,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van E.P.W. Kwakman, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Algemene wet bestuursrecht Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.