ECLI:NL:RBDHA:2019:11218
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in verband met urgentieverklaring voor huisvesting
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2019 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker tegen het college van Burgemeester en Wethouders van Westland. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring, welke door verweerder op 8 augustus 2019 was afgewezen. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 30 september 2019 is de zaak aangehouden om te onderzoeken of er een mogelijke oplossing kon worden gevonden, waarbij verweerder heeft toegezegd de hoorzitting in het kader van het bezwaarschrift te bespoedigen.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de afwijzing van de urgentieverklaring op goede gronden is gedaan. Verweerder heeft gesteld dat de woonsituatie van verzoeker, die in een vakantiewoning verblijft, voorzienbaar was. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker zelf keuzes heeft gemaakt die hebben geleid tot zijn huidige situatie, waaronder zijn verhuizing naar Nederland zonder adequate huisvesting. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat er in de regio sprake is van woningnood en dat de hardheidsclausule zeer terughoudend wordt toegepast. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.