4.3De beoordeling van de tenlastelegging ten aanzien van de feiten 1 en 2
Bewijsmiddelen
Op 24 september 2018 werd [slachtoffer] bij de politie als vermist opgegeven door haar zoon [zoon slachtoffer] . [slachtoffer] werd op die dag niet in haar woning aangetroffen en haar telefoonnummer bleek niet bereikbaar. [zoon slachtoffer] verklaarde dat [slachtoffer] voor het laatst zou zijn gezien op 23 september 2018 omstreeks 17:00 uur.
Op camerabeelden van het verpleeghuis [verpleeghuis] in Den Haag is te zien dat de verdachte en [slachtoffer] op 23 september 2018 om 16:28 uur het verpleeghuis lopend verlaten.
Op 28 september 2018 werd de auto van de verdachte in beslag genomenen op 29 en 30 september 2018 vond een forensisch sporenonderzoek in/aan die auto plaats. Tijdens dat onderzoek werden bloedsporen aangetroffen, met name op en rondom de bijrijdersstoel.
Gelet op de ontstane verdenking tegen de verdachte van betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] werd hij op 30 september 2018 door de politie aangehouden.
Op 31 oktober 2018 heeft getuige [getuige] zich bij de politie gemeld naar aanleiding van een uitzending van Opsporing Verzocht op 30 oktober 2018, waarin aandacht werd besteed aan de verdwijning van [slachtoffer] . [getuige] verklaarde dat hij een schoen, gelijkend op die van [slachtoffer] , had zien liggen aan het [adres] in Heinenoord
(de rechtbank begrijpt: gemeente Binnenmaas).Vervolgens werd door de politie een onderzoek ingesteld op deze locatie en met behulp van een speurhond getraind in menselijke ontbindingsgeur werd omstreeks 19:30 uur een stoffelijk overschot aangetroffen in een oppervlakkige grafkuil onder een omgevallen boom. Het stoffelijk overschot vertoonde ontbindingsverschijnselen van de weke delen.
Op basis van de aangetroffen kleding, haren, ring, pacemaker (die bleek te zijn geplaatst in een vrouw met dezelfde geboortedatum als [slachtoffer] ) en borstimplantaten is de identiteit van het stoffelijk overschot vastgesteld als dat van de tot dan toe vermiste [slachtoffer] .
De verdachte heeft, nadat hij op de hoogte was geraakt van het feit dat zijn moeder was gevonden, op 5 november 2018 een bekennende verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij [slachtoffer] heeft gewurgd met een tie-wrap en dat zij daardoor is overleden. De reden daarvoor was dat hij € 40.000,- van haar had vergokt in het casino, terwijl hij op 20 september 2018 aan [slachtoffer] had beloofd om dat geld op 23 september 2018 aan haar terug te geven. Hij had het geld die dag niet en wilde niet dat [slachtoffer] over dat geld zou beginnen, omdat hij niet kon uitleggen waarom hij het geld niet had, want [slachtoffer] zou er dan achter komen dat hij weer aan het gokken was.De verdachte heeft verklaard dat hij op 23 september 2018 toen hij met [slachtoffer] naar [echtgenoot slachtoffer] ging
(de rechtbank begrijpt: [echtgenoot slachtoffer] , de echtgenoot van [slachtoffer] , die in verpleeghuis [verpleeghuis] in Den Haag verblijft)een probleem had, omdat hij het geld niet kon teruggeven. Die middag was [slachtoffer] op de heenweg niet over het geld begonnen en de verdachte dacht dat zij er op de terugweg over zou gaan beginnen.
De verdachte heeft over de gebeurtenissen op 23 september 2018 het volgende verklaard.
Die dag ging de verdachte samen met [slachtoffer] naar [verpleeghuis] om [echtgenoot slachtoffer] te bezoeken. Na hun bezoek liep hij met zijn moeder de hal van het verpleeghuis uit. Hij wist dat [slachtoffer] op de terugweg over het geld zou gaan beginnen. Hij besloot op dat moment dat hij [slachtoffer] de auto in zou helpen en haar daarna om het leven te brengen. Het moest gebeuren voordat zij weg zouden rijden bij het verpleeghuis, omdat het al rijdende in de auto, met twee handen aan het stuur, niet mogelijk zou zijn om haar om het leven te brengen. De verdachte heeft nog gewacht op mensen die eveneens de hal uit kwamen gelopen en totdat zij waren weggereden. Daarna heeft hij zijn moeder in de auto gedood.
De verdachte heeft verklaard dat op de dagen na 20 september 2018 en op 23 september 2018 gedurende de dag veel scenario’s door zijn gedachten gingen over het ontstane probleem van de € 40.000,- die door hem waren vergokt. Hij dacht erover na om aan [slachtoffer] op te biechten dat hij het geld had vergokt, hij dacht erover na om het geld op een andere manier terug te verdienen of om het geld van iemand te lenen, maar ook heeft hij nagedacht over de mogelijkheid om [slachtoffer] om het leven te brengen. De verdachte heeft ter terechtzitting herhaald dat hij op 23 september 2018, toen hij met [slachtoffer] in de hal van het verpleeghuis naar de uitgang liep, de knoop doorhakte en besloot dat hij zijn moeder om het leven zou gaan brengen en dat dat moest gebeuren voordat zij daar weg zouden rijden.
Over de aanloop naar het doden van [slachtoffer] en de wijze waarop hij dat heeft gedaan heeft de verdachte het volgende verklaard.
De verdachte liep met [slachtoffer] naar zijn auto. Hij heeft dat langzaam gedaan en heeft tijd gerekt, omdat hij niet wilde dat er mogelijke getuigen in de buurt zouden zijn. Hij bedacht op dat moment hoe hij [slachtoffer] om het leven kon brengen. Daarbij gingen de mogelijkheden dat met zijn blote handen te doen of met het sjaaltje dat [slachtoffer] droeg door zijn hoofd. Vervolgens hielp hij [slachtoffer] in zijn auto in te stappen. Daarna heeft de verdachte bij [slachtoffer] de veiligheidsgordel omgedaan. Hij deed zijn jas uit en legde die op de achterbank, waarna hij zelf achter het stuur van de auto ging zitten. Hij wachtte totdat de personen op de parkeerplaats waren weggereden en rekte zo opnieuw tijd. Op dat moment dacht hij aan de tie-wrap in het linker portier
(de rechtbank begrijpt: in het opbergvak in het portier). De verdachte wist zeker dat als hij die tie-wrap zou gebruiken om [slachtoffer] te verwurgen, dat het onomkeerbaar zou zijn. De verdachte heeft verklaard dat hij daarop tegen [slachtoffer] zei dat haar autogordel niet goed zat en zij draaide daarop haar hoofd de andere kant op. Op dat moment heeft de verdachte de tie-wrap over haar hoofd gedaan en deze aangetrokken. Na twee minuten voelde hij het lichaam van [slachtoffer] verslappen. [slachtoffer] bleef naar haar portier kijken en de verdachte trok de tie-wrap nog meer aan. [slachtoffer] kwam vervolgens met haar hoofd op zijn schoot terecht. De verdachte heeft het lichaam van [slachtoffer] vervolgens van de bijrijdersstoel zo ver mogelijk onder het dashboard geduwd met haar hoofd naar beneden, zodat zij zoveel mogelijk naar beneden lag en heeft haar daarna bedekt met een plaid.
Met betrekking tot zijn handelingen na het doden van zijn moeder heeft de verdachte het volgende verklaard.
De verdachte is vanaf de parkeerplaats van het verpleeghuis de exacte route naar de woning van [slachtoffer] gereden, omdat hij wist dat hij op camerabeelden zou komen te staan en op die manier gecontroleerd zou worden. Op het [adres] in Delft aangekomen, heeft hij de batterij uit de telefoon van [slachtoffer] gehaald, zodat de telefoon voor het laatst in de buurt van haar woning zou worden uitgepeild en zij dus vanaf dat moment vermist zou zijn. Vervolgens is de verdachte, met een stop bij een Chinees restaurant, naar zijn huis gereden. Hij wilde van het lijk van zijn moeder af en besloot om haar te gaan begraven. Daarop heeft hij een schep en een zaklantaarn gepakt en is naar Heinenoord gereden om [slachtoffer] daar in het bos te begraven. De verdachte heeft lange tijd gewacht in het bos bij Heinenoord totdat alle mogelijke ooggetuigen weg zouden zijn. Rond middernacht heeft hij uiteindelijk het lichaam van [slachtoffer] uit de auto getild en haar het bos ingetrokken. Hij vond een omgevallen boom waaronder zich al een kuil had gevormd. Over een periode van 4,5 uren heeft de verdachte deze kuil verder uitgegraven en het lichaam van [slachtoffer] hier naartoe gesleept. Hij heeft het lichaam in de uitgegraven kuil gelegd en begraven onder 20 centimeter aarde en takken. Vervolgens is de verdachte naar huis gereden.
Het oordeel van de rechtbank
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte
– ondanks dat de exacte doodsoorzaak van [slachtoffer] vanwege de verregaande staat van ontbinding van haar lichaam niet vast te stellen is – op 23 september 2018 in Den Haag zijn moeder [slachtoffer] opzettelijk om het leven heeft gebracht door haar met een tie-wrap te wurgen.
Door de verdediging is aangevoerd dat de bekennende verklaring van de verdachte onbetrouwbaar is, omdat deskundige [naam ] heeft geconcludeerd dat het scenario dat uit die bekennende verklaring volgt over de toedracht van het overlijden zeer onaannemelijk is. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De verdachte heeft vanaf 5 november 2018 steeds stellig, uitvoerig en consistent verklaard over de wijze waarop hij [slachtoffer] op 23 september 2018 in de auto met een tie-wrap heeft verwurgd. Voorts heeft de verdachte steeds stellig verklaard over het tijdstip waarop dat is gebeurd, namelijk omstreeks 16:30 uur en in ieder geval vóór 16:34 uur, omdat hij op dat tijdstip met de auto bij het verpleeghuis is weggereden.
In het deskundigenrapport van [naam ] (cardioloog), gedateerd 7 november 2018, is een analyse gegeven van de gegevens van de uitgelezen pacemaker uit het lichaam van [slachtoffer] . [naam ] concludeert dat tot 23 september 2018 om 16:50 uur sprake was van een normaal pacemaker- en ritmegedrag en dat de pacemaker daarna tussen 16:50 uur en 16:57 uur een zeer hoge frequentie registreerde van circa 200 slagen per minuut, waarbij waarschijnlijk sprake was van ventriculaire tachycardie (een hartritmestoornis in de kamers van het hart). Op aanvullende vragen naar aanleiding van dit rapport heeft [naam ] geantwoord dat [slachtoffer] ten tijde van deze hoge hartfrequentie hoogstwaarschijnlijk nog in leven was. Deze bevindingen zijn in de visie van de verdediging moeilijk te rijmen met de verklaring van de verdachte dat hij [slachtoffer] omstreeks 16:30 uur om het leven heeft gebracht.
Naar aanleiding van voornoemde bevindingen van [naam ] heeft [naam ] (arts en patholoog) in zijn aanvullende bericht van 6 september 2019 aanvullende vragen beantwoord. [naam ] werpt – uitgaande van voornoemde tijdstippen – als een mogelijk scenario op dat [slachtoffer] niet direct is overleden na het samendrukkend geweld op haar hals door middel van een tie-wrap, maar dat zij wel het bewustzijn had verloren, dat twintig minuten later bij [slachtoffer] sprake was van een acute verhoging van de hartslag (wat zeven minuten duurde) en dat [slachtoffer] daarna is overleden. [naam ] beoordeelt dit overigens als een zeer onaannemelijk scenario.
De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte zijn moeder heeft gewurgd met een tie-wrap en voorts dat [slachtoffer] ten gevolge daarvan is overleden. Het exacte tijdstip van dat overlijden is niet vastgesteld kunnen worden, maar de rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande blijkt dat dat in ieder geval moet zijn geweest tussen 16:28 uur en 16:57 uur. [naam ] noemt zijn voornoemde opgeworpen scenario weliswaar zeer onaannemelijk, maar de rechtbank stelt vast dat hij dat scenario ook niet uitsluit. Daaruit leidt de rechtbank af dat het zo kan zijn geweest dat [slachtoffer] enige tijd later dan op het moment van de daadwerkelijke verwurgingshandeling – het omdoen en strak aantrekken van de tie-wrap rond de hals van [slachtoffer] in de auto van de verdachte op het parkeerterrein van [verpleeghuis] – is overleden.
Gelet op het voorgaande en omdat de rechtbank in het dossier geen enkele aanwijzing heeft aangetroffen voor de mogelijkheid dat [slachtoffer] op een andere wijze om het leven is gekomen dan op de wijze waarover de verdachte steeds stellig en consistent – en in zijn eigen nadeel – heeft verklaard, gaat de rechtbank uit van die verklaring van de verdachte over de toedracht van de dood van [slachtoffer] . Dat [slachtoffer] mogelijkerwijs pas op een later moment feitelijk is overleden dan dat dit in de beleving van de verdachte moet zijn gebeurd, maakt nog niet dat de verklaring van de verdachte in zijn geheel niet gevolgd kan worden. De rechtbank acht de verklaringen van de verdachte, voor zover gebezigd voor het bewijs, dan ook betrouwbaar en verwerpt het verweer van de verdediging.
Voorbedachte raad?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden buiten gerede twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte bij het doden van zijn moeder met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan dat iemand zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat iemand voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing voor voorbedachte raad, maar hoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Anders gezegd: voorbedachte raad betekent dat iemand gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van wat hij wil gaan doen en dus niet heeft gehandeld in een impuls. Staat dat vast, dan is het in het algemeen redelijk om aan te nemen dat iemand van die gelegenheid gebruik heeft gemaakt en dus ook echt heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voornemen.
De rechtbank leidt uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden af dat de verdachte vanaf 20 september 2018, toen [slachtoffer] had aangegeven dat zij het geld van hem terug wilde hebben, met een probleem zat. In de dagen tot 23 september 2018 heeft de verdachte nagedacht over verschillende oplossingen voor zijn probleem, waarbij één van de oplossingen was het om het leven brengen van [slachtoffer] . Op 23 september 2018 op het moment dat hij met [slachtoffer] vanuit de hal van het verpleeghuis naar zijn auto liep, heeft de verdachte besloten dat hij zijn moeder om het leven zou gaan brengen
.Hij had daarbij de afweging gemaakt of hij het zou laten aankomen op een ruzie over de € 40.000,- of dat hij zijn moeder zou doden en hij koos voor het laatste. Vervolgens verstreek er enige tijd tussen dit genomen besluit en de uitvoering. Die tijd gebruikte de verdachte niet voor herbezinning, maar voor het nadenken over het feit dat het doden moest gebeuren voordat zij met de auto weg zouden rijden en voor het nadenken over de wijze waarop het doden moest gebeuren, bijvoorbeeld met zijn blote handen of met de sjaal die [slachtoffer] droeg. Nadat de verdachte zijn moeder in de auto had geholpen, waarvoor hij uitgebreid de tijd nam, en zelf was ingestapt, zag hij een tie-wrap in het opbergvak van het portier liggen, waarop hij besloot dat hij [slachtoffer] daarmee zou gaan doden. Vóór de uitvoering van zijn voorgenomen besluit om [slachtoffer] met de tie-wrap om het leven te brengen, heeft de verdachte er zich nog van vergewist dat er geen ooggetuigen meer in de buurt zouden zijn en heeft daarom nog tijd gerekt. Uiteindelijk ging hij over tot de uitvoering van zijn voorgenomen besluit.
Dit handelen getuigt van een doelgericht en planmatig handelen van de verdachte. Hij heeft zich zowel tijdens het lopen naar zijn auto alsmede na het instappen in die auto ruimschoots kunnen beraden op zijn besluit en kunnen nadenken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap kunnen geven. Van een gemoedstoestand die het hem onmogelijk maakte dit te doen, is de rechtbank niet gebleken. De verdachte was juist beheerst en vastberaden. Het handelen van de verdachte na het doden van zijn moeder geeft bovendien steun aan de vaststelling dat de verdachte doelgericht en doortastend handelde en dat hij zijn daad wilde verhullen. Hij wilde het op een vermissing laten lijken zonder dat hij daarmee in verband kon worden gebracht en hij is met de auto, met daarin het levenloze lichaam van [slachtoffer] , zoveel als mogelijk dezelfde weg terug gereden in de richting van de woning van [slachtoffer] , wetende dat dat op beveiligingscamera’s zou worden geregistreerd. Dichtbij de woning van [slachtoffer] verwijderde hij de batterij uit haar telefoon, zodat het spoor naar [slachtoffer] vanaf daar dood zou lopen. Op deze manier wilde de verdachte voorwenden dat hij [slachtoffer] gewoon thuis had gebracht. Ten slotte besloot de verdachte zich van het lichaam van [slachtoffer] te ontdoen door het te begraven in het bos om het vinden van [slachtoffer] te bemoeilijken.
Evenals de raadsman heeft de rechtbank geconstateerd dat de verdachte niet in alle door hem afgelegde verklaringen even consistent heeft verklaard over het moment waarop hij bedacht dat hij zijn moeder om het leven ging brengen. Omdat de verdachte zowel in zijn meeste recente verhoor bij de politie op 23 september 2019 alsook ter terechtzitting van 14 oktober 2019 expliciet heeft verklaard dat dat was op het moment dat hij de hal van het verpleeghuis samen met zijn moeder verliet en zij samen naar de auto liepen, gaat de rechtbank van die lezing van de verdachte uit.
Gelet op al het voorgaande en omdat de rechtbank niet van aannemelijk geworden contra-indicaties is gebleken die een bewezenverklaring van voorbedachte raad in de weg staan, acht de rechtbank moord, zoals onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegd, wettig en overtuigend bewezen.
Voorts acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte na de moord het lichaam van [slachtoffer] in zijn auto heeft weggevoerd van de parkeerplaats bij het verpleeghuis naar het bos in Heinenoord en dat hij haar daar in het bos in Heinenoord heeft begraven. Uit het handelen van de verdachte na het doden van zijn moeder leidt de rechtbank af dat hij het besluit om haar lichaam te begraven had genomen om te verhelen dat hij haar om het leven had gebracht. Derhalve acht de rechtbank ook het onder feit 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.