Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.Het verzoek
€ 10.000,00 per maand bruto over de periode van 1 mei tot en met 16 juni 2019, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW vanaf de respectievelijke data van opeisbaarheid;
€ 3.423,31 te vermeerderen met 21% btw;
4.Het verweer
habe nichts/habe wenig-principe verzoekt de werkgever de kantonrechter een eventueel vast te stellen billijke vergoeding aanzienlijk te matigen.
5.De beoordeling
ultimum remedium, terwijl de omstandigheden van dit geval een dergelijk ontslag niet rechtvaardigen. Dit kan de werkgever verweten worden. Het verweer van de werkgever dat de arbeidsovereenkomst in ieder geval per 1 oktober 2019 zou zijn geëindigd, verwerpt de kantonrechter. Gegeven is dat er geen toestemming van het UWV is voor het ontslag van werknemer en er thans ook geen verzoek daartoe ligt bij het UWV. Dat ten aanzien van meerdere werknemers van werkgever het UWV toestemming heeft gegeven voor hun ontslag, acht de kantonrechter onvoldoende doorslaggevend om dat dan ook zonder meer aan te nemen ten aanzien van werknemer.
6.De beslissing
€ 10.000,00 per maand bruto over de periode van 1 mei tot en met 16 juni 2019, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW gematigd tot 10% vanaf de respectievelijke data van opeisbaarheid en nog te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag dat de werkgever met betaling in verzuim is tot aan de dag der algehele voldoening;