ECLI:NL:RBDHA:2019:11117

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2019
Publicatiedatum
23 oktober 2019
Zaaknummer
09/842237-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op tuincentrum in Noordwijk met poging tot diefstal en wapenbezit

Op 23 oktober 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van een gewapende overval op een tuincentrum in Noordwijk op 11 juli 2019. De verdachte, die samen met een mededader handelde, werd beschuldigd van poging tot diefstal met geweld en wapenbezit. Tijdens de overval droegen de verdachten gelaatsbedekkende kleding en gebruikten zij een vuurwapen om de slachtoffers te bedreigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen de slachtoffers, en aan het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte heeft de feiten bekend, maar heeft vrijspraak bepleit voor de diefstal van een telefoon, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij deze had weggenomen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en tot betaling van schadevergoeding aan de slachtoffers. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de overval is gepleegd en de impact op de slachtoffers. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen, en de rechtbank heeft de inbeslaggenomen goederen, waaronder het vuurwapen, onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842237-19
Datum uitspraak: 23 oktober 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
[geboortedatum] 1980 [geboorteplaats],
[adres 1].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 9 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Ros en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.M.R. Slaghekke naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 juli 2019 te Noordwijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een hoeveelheid geld en/of goederen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam bedrijf] (gevestigd aan de [adres 2]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- in (deels) gelaatsbedekkende en/of -verhullende kleding het filiaal van [naam bedrijf] binnen te gaan en/of
- tegen die [slachtoffer 3] te zeggen "Dit is een overval" en/of (vervolgens) haar armen op haar rug vast te binden met tie wraps en/of
- een vuurwapen te richten op en/of voor te houden aan en/of zichtbaar te dragen voor die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2]
- die [slachtoffer 1] te sommeren op de grond te gaan liggen en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] in bedwang te houden door de armen van die [slachtoffer 1] op diens rug te houden en/of vast te maken met tie wraps en/of
- tegen die [slachtoffer 1] op dreigende en/of gebiedende toon te zeggen "Weet je wie daar binnen is? Jij gaat zorgen dat die ouwe de deur open doet" en/of tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij moest zorgen dat de deur op ging want anders: "krijg je deze in je knie", terwijl daarbij een hard voorwerp in de knie van die [slachtoffer 1] werd gedrukt en/of
- in de duim van die [slachtoffer 2] te bijten en/of te schoppen/trappen in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 2] te slaan/stompen en/of
- een schot met een vuurwapen te lossen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 11 juli 2019 te Noordwijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon (merk Samsung, type S8), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- in (deels) gelaatsbedekkende en/of -verhullende kleding het filiaal van [naam bedrijf] binnen te gaan en/of
- een vuurwapen te richten op en/of voor te houden aan en/of zichtbaar te dragen voor die [slachtoffer 1] en/of
- die [slachtoffer 1] te sommeren op de grond te gaan liggen en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] in bedwang te houden door de armen van die [slachtoffer 1] op diens rug te houden en/of vast te maken met tie wraps;
3.
hij op of omstreeks 11 juli 2019 te Noordwijk een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (semi-automatisch) pistool, van het merk Glock, model 17, kaliber 9x19 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, alsmede bijbehorende munitie (15 stuks pistoolmunitie, merk Sellier & Bellot, kaliber 9x19 mm), voorhanden heeft gehad.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de bewezenverklaring van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten geen verweer gevoerd. De verdachte heeft deze feiten bekend. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de verdediging vrijspraak bepleit. De verdediging heeft hiertoe gesteld dat het slachtoffer niet heeft verklaard wie zijn telefoon uit zijn broek heeft gehaald. Het is goed mogelijk dat de verdachte de trap opliep naar het kantoor en dat de mededader, die het slachtoffer op dat moment in bedwang hield, buiten aanwezigheid van de verdachte de telefoon wegnam. De verdachte heeft verklaard dat hij niets afweet van een telefoon. De telefoon is buiten het tuincentrum aangetroffen. Dit wijst erop dat de mededader deze heeft weggenomen en op zijn vlucht buiten heeft weggegooid, aldus de verdediging.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Feiten 1 en 3
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit. Ook aan het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de verdachte zich schuldig gemaakt. Nu de verdachte deze feiten heeft bekend, daarna niets anders heeft verklaard en de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit, zal de rechtbank ten aanzien van het bewijs volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen tot het bewijs:
Feit 1
1. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 9 oktober 2019;
2. het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 74-81;
3. het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1], p. 86-89;
4. het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] (met bijlagen), p. 98-105;
5. het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3], p. 106-109.
Feit 3
1. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 9 oktober 2019;
2. het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 74;
3. het proces-verbaal (technisch onderzoek vuurwapen en munitie), p. 126-128.
Feit 2
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit. Uit het dossier blijkt namelijk niet dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van de genoemde telefoon. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank evenmin bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het
medeplegenvan deze diefstal. Er kan niet worden bewezen dat het opzet van de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, was gericht op deze diefstal. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld wie de telefoon van het slachtoffer heeft afgepakt. Sterker: niet kan worden vastgesteld dat de verdachte erbij aanwezig was toen de telefoon werd gepakt. Ook de plaats waar de telefoon is teruggevonden (buiten het tuincentrum), wijst niet op de betrokkenheid van de verdachte (nu hij in het tuincentrum is aangehouden). Tot slot zijn er geen aanwijzingen in het dossier dat het plan van de verdachte en zijn mededader om het tuincentrum te overvallen, meer omvatte dan alleen het verkrijgen van een (groot) geldbedrag.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
1.
op 11 juli 2019 te Noordwijk, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een hoeveelheid geld, toebehorende aan [naam bedrijf] (gevestigd aan de [adres 2]), weg te nemen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen welke poging tot diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het
- in (deels) gelaatsbedekkende kleding het filiaal van [naam bedrijf] binnen te gaan en
- tegen die [slachtoffer 3] te zeggen "Dit is een overval" en vervolgens haar armen op haar rug vast te binden met tie
-wraps en
- een vuurwapen te richten op die [slachtoffer 1] en voor te houden aan die [slachtoffer 2] en
- die [slachtoffer 1] te sommeren op de grond te gaan liggen en vervolgens die [slachtoffer 1] in bedwang te houden door de armen van die [slachtoffer 1] op diens rug te houden en vast te maken met tie
-wraps en
- tegen die [slachtoffer 1] op dreigende en gebiedende toon te zeggen "Weet je wie daar binnen is? Jij gaat zorgen dat die ouwe de deur open doet" en tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij moest zorgen dat de deur op ging want anders: "krijg je deze in je knie", terwijl daarbij een hard voorwerp in de knie van die [slachtoffer 1] werd gedrukt en
- in de duim van die [slachtoffer 2] te bijten en te schoppen/trappen in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 2] te slaan/stompen en
- een schot met een vuurwapen te lossen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
op 11 juli 2019 te Noordwijk een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een semi-automatisch pistool van het merk Glock, model 17, kaliber 9x19 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, alsmede bijbehorende munitie (15 stuks pistoolmunitie, merk Sellier & Bellot, kaliber 9x19 mm), voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging typ- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft matiging van de door de officier van justitie gevorderde straf bepleit. Zij komt op grond van de LOVS-oriëntatiepunten uit op een gevangenisstraf van 27 maanden. Hierin zijn volgens de verdediging de strafverminderende omstandigheden zoals blijkend uit het rapport van de reclassering alsmede de (berouwvolle) proceshouding van de verdachte, nog niet verdisconteerd. Evenmin is hierbij rekening gehouden met het advies van de reclassering om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking. De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een gewelddadige overval op een tuincentrum. Ze gingen voordat het tuincentrum open ging, geheel in het zwart gekleed, met zwarte handschoenen aan en een bivakmuts over hun hoofd het tuincentrum in. Op het moment dat zij personeel zagen, sloegen zij toe. De verdachte maakte gebruik van een met munitie geladen vuurwapen om zijn dreigende woorden kracht bij te zetten. Bij slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] werden onder bedreiging de handen op de rug vastgebonden met tie-wraps. Uiteindelijk werd er niets buitgemaakt, waardoor het gebeurde juridisch als een poging moet worden gekwalificeerd. De overval mislukte omdat slachtoffer [slachtoffer 2] zo onverschrokken was om de verdachte, die op dat moment een (geladen) vuurwapen in zijn hand hield, te overmeesteren en de mededader op enig moment is gevlucht. Dat het juridisch bij een poging is gebleven doet echter niet af aan de ernst van het feit en de ingrijpende gevolgen die het handelen van de verdachte en zijn mededader voor de slachtoffers hebben gehad. Slachtoffer [slachtoffer 2] heeft letsel aan zijn oor en duim opgelopen omdat de verdachte hem met het pistool op zijn hoofd sloeg en in zijn duim beet. Hij heeft een zichtbaar litteken aan zijn oor overgehouden aan dit geweld. Het is een gelukkig toeval dat hij niet is geraakt door de kogel die de verdachte heeft afgevuurd tijdens het gevecht. Aan de verdachte is dat niet te danken.
De slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] hebben weliswaar geen lichamelijk letsel opgelopen, maar zijn, evenals [slachtoffer 2], door het handelen van de verdachte en zijn mededader mentaal ernstig getroffen. Namens de slachtoffers is ter terechtzitting verklaard dat zij nog steeds dagelijks hinder ondervinden in hun privéleven en wat [slachtoffer 2] betreft ook in zijn werk (waartoe [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] nog niet in staat zijn). Daarbij weegt mee dat de mededader heeft weten te ontkomen en diens identiteit (nog) niet is achterhaald – de verdachte heeft deze ook op de terechtzitting niet willen onthullen – waardoor zij bang zijn dat deze mededader terugkomt.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte. Hoewel hij zich in het verleden ook al eens schuldig heeft gemaakt aan verboden wapenbezit zal de rechtbank dit, gezien het tijdsverloop sindsdien, niet in zijn nadeel meewegen.
In het recente rapport van de reclassering worden de omstandigheden geschetst die hebben bijgedragen aan de beslissing van de verdachte om een gewapende overval te plegen, te weten zijn (negatieve) sociale netwerk, zijn financiële problemen en zijn psychosociale functioneren, meer in het bijzonder zijn beperkte oplossingsvaardigheden. De reclassering vermeldt dat de verdachte spijt heeft van wat hij heeft gedaan, met name vanwege de gevolgen voor de slachtoffers. De verdachte staat open voor begeleiding door de reclassering om zijn problemen aan te pakken. De reclassering beveelt om deze reden een meldplicht bij de reclassering en een training om de cognitieve vaardigheden te vergroten aan (een zogeheten cova-training) nadat de detentie van de verdachte is afgelopen. De reclassering schat de kans op herhaling laag in, als de genoemde voorwaarden worden nageleefd.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 42 maanden passend en geboden. De rechtbank zal hiervan 6 maanden voorwaardelijk opleggen om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen en om hem onder begeleiding van de reclassering te laten werken aan de hiervoor besproken problematiek. De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte van de straf acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten. Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen reden om het uitgangspunt van drie jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf vanwege het niet voltooid zijn van de overval met een derde te verlagen. De rechtbank verwijst kortheidshalve naar hetgeen zij heeft overwogen met betrekking tot de ernst van het gepleegde misdrijf. Dat het misdrijf niet is voltooid, maakt die ernst niet minder. Voorts weegt de rechtbank in belangrijke mate mee dat de verdachte een geladen pistool bij zich had (hetgeen ook apart ten laste is gelegd) om zijn bedreigingen kracht bij te zetten en dat hij het genoemde geweld heeft toegepast. De rechtbank acht één feit minder bewezen dan de officier van justitie, maar zal hiermee geen rekening houden in strafmatigende zin omdat de diefstal van de telefoon in het geheel een maar een kleine rol speelt.
De rechtbank merkt nog op dat hoewel zij een op het oog lagere straf oplegt dan de officier van justitie heeft gevorderd, de tijd die de verdachte daadwerkelijk in detentie doorbrengt, gelijk is. Bovendien zal de verdachte, doordat een deel van de straf voorwaardelijk wordt opgelegd, na zijn detentie langer moeten voldoen aan de voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd. De verdachte zou volgens de vordering van de officier van justitie conform de regeling voorwaardelijke invrijheidstelling na drie jaar vrijkomen en nog anderhalf jaar moeten voldoen aan de voorwaarden. De door de rechtbank op te leggen straf leidt ertoe dat de verdachte na zijn detentie nog twee jaar moet voldoen aan deze voorwaarden.
7. De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
1. [slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding, totaal groot € 3.492,04 (€ 1.192,04 materiële schade en € 2.300,- immateriële schade).
2. [slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding, groot € 5.000,- (immateriële schade).
3. [slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding, groot € 4.014,17 (€ 14,17 materiële schade en € 4.000,- immateriële schade).
4. [slachtoffer 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding, groot € 100,- (immateriële schade).
Alle benadeelde partijen hebben verzocht de gevorderde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de genoemde vorderingen van de benadeelde partijen (inclusief de wettelijke rente) en heeft gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van:
1. een bedrag groot € 3.492,04, subsidiair 44 dagen hechtenis, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2];
2. een bedrag groot € 5.000,-, subsidiair 60 dagen hechtenis, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1];
3. een bedrag groot € 4.014,17, subsidiair 50 dagen hechtenis, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 3];
4. een bedrag groot € 100,-, subsidiair 2 dagen hechtenis, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 4].
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft alleen ten aanzien van de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] tot vergoeding van immateriële schade verzocht de bedragen bij toewijzing te matigen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
1. De verdachte heeft deze vordering niet betwist en de benadeelde partij heeft deze vordering voldoende onderbouwd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal derhalve de vordering hoofdelijk toewijzen, zijnde een bedrag van € 3.492,04. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 11 juli 2019, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan. Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan dit vonnis in verband met de vordering heeft gemaakt (tot op heden begroot op nihil) en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog moet maken.
Nu de verdachte voor het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.492,04, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 juli 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 2].
2. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Ter zake van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank, gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft aangevoerd, naar billijkheid een bedrag van € 5.000,- hoofdelijk toewijzen, nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan dit vonnis in verband met de vordering heeft gemaakt (tot op heden begroot op nihil) en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog moet maken.
Nu de verdachte voor het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.000, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 juli 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 1].
3. De verdachte heeft de vordering tot vergoeding van materiële schade niet betwist en de benadeelde partij heeft deze voldoende onderbouwd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Ter zake van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank, gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft aangevoerd, naar billijkheid een bedrag van € 4.000,- toewijzen, nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal derhalve de vordering hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 4.014,17. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 11 juli 2019, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan. Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan dit vonnis in verband met de vordering heeft gemaakt (tot op heden begroot op nihil) en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog moet maken.
Nu de verdachte voor het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.014,17, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 juli 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 3].
4. De verdachte heeft de vordering niet betwist en de benadeelde partij heeft deze voldoende onderbouwd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij, de directeur van het tuincentrum, die tijdens het gevecht tussen de verdachte en [slachtoffer 2] arriveerde en heeft geholpen de verdachte in bedwang te houden, rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal derhalve de vordering van € 100,- hoofdelijk toewijzen. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 11 juli 2019, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan. Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan dit vonnis in verband met de vordering heeft gemaakt (tot op heden begroot op nihil) en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog moet maken.
Nu de verdachte voor het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 100,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 juli 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 4].

8.De inbeslaggenomen goederen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de beslaglijst onder 2 (pistool), 3 (14 patronen) en 4 (bivakmuts) genoemde voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering van de officier van justitie.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 2 (pistool) en 3 (14 patronen) genoemde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen de onder 1 en 3 bewezenverklaarde feiten zijn begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 4 genummerde voorwerp (bivakmuts), verbeurdverklaren. Dit voorwerp is daarvoor vatbaar, aangezien dit voorwerp aan de verdachte toebehoort en met betrekking tot dit voorwerp het onder 1 bewezenverklaarde feit is begaan.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 14d, 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 45, 57 en 312 van het
Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
poging tot diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 42 (tweeënveertig) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 (zes) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland, Bezuidenhoutseweg 19, 2594 AH te Den Haag, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht (
de veroordeelde moet zich telefonisch melden bij de reclassering enige tijd voordat hij zich buiten de gevangenis mag begeven);
- gedurende de proeftijd deelneemt aan een gedragsinterventie, bestaande uit een training cognitieve vaardigheden, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens de trainer/begeleider aan hem worden gegeven;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen:
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen hoofdelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan:
1. [slachtoffer 2], een bedrag groot € 3.492,04;
2. [slachtoffer 1], een bedrag groot € 5.000,-;
3. [slachtoffer 3], een bedrag groot € 4.014,17;
4. [slachtoffer 4], een bedrag groot € 100,-;
telkens vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 juli 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de hoofdelijke verplichting tot betaling aan de Staat:
1. van een bedrag groot € 3.492,04 ten behoeve van [slachtoffer 2];
2. van een bedrag groot € 5.000,- ten behoeve van [slachtoffer 1];
3. van een bedrag groot € 4.014,17 ten behoeve van [slachtoffer 3];
4. van een bedrag groot € 100,- ten behoeve van [slachtoffer 4];
telkens vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 juli 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van respectievelijk (1.) 44 dagen, (2.) 60 dagen, (3.) 50 dagen en (4.) 2 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat
ten aanzien van de in beslag genomen goederen:
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 2 (pistool Glock 17) en 3 (14 patronen Sellier & Bellot) genoemde voorwerpen;
verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 4 (bivakmuts) genoemde voorwerp.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Eisses, voorzitter,
mr. C.W.M. Giesen, rechter,
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Molenaar, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 oktober 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019194516, van de politie eenheid Den Haag, recherche, Leiden/Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 239).