ECLI:NL:RBDHA:2019:11043

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2019
Publicatiedatum
21 oktober 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6024
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake openstelling bedrijfspand in het kader van de Opiumwet

Op 21 oktober 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, de huurder van een bedrijfspand, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Westland, dat op 27 september 2019 was genomen. Dit besluit hield in dat het bedrijfspand en de daarbij behorende grond voor de duur van één dag geopend zouden worden, na een eerdere sluiting op grond van de Opiumwet. De voorzieningenrechter heeft op 7 oktober 2019 een zitting gehouden, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder. Tijdens de zitting werd de zaak aangehouden in afwachting van toestemming van de eigenaar/verhuurder om goederen waarop conservatoir beslag ligt te verplaatsen. Na een week zonder verdere communicatie van partijen, heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten en uitspraak gedaan.

In zijn overwegingen heeft de voorzieningenrechter benadrukt dat zijn oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. Hij heeft vastgesteld dat verzoeker, die om een langere termijn voor ontruiming had verzocht, niet in staat was om het ontruimen uit te besteden en dat zijn trailer in beslag was genomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de ontruiming slechts betrekking had op goederen die niet onder het beslag vallen en dat één dag voor de verwijdering van deze goederen niet onredelijk was. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de opmerking dat de burgemeester had toegezegd verzoeker voldoende gelegenheid te geven om het pand te ontruimen.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR AWB 19/6024
uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 oktober 2019 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. L.H.E. Drenthe),
tegen

De Burgemeester van de gemeente Westland, verweerder

(gemachtigde: mr. J.S.E. Breems).

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten tot openstelling van het bedrijfspand en de daarbij behorende grond gevestigd op het perceel [perceel] te [woonplaats] (hierna: het bedrijfspand), voor de duur van één dag.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2019.
Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De voorzieningenrechter heeft ter zitting de zaak aangehouden in afwachting
van mogelijke toestemming van de eigenaar/verhuurder van het bedrijfspand om
goederen waarop conservatoir beslag ligt te mogen verplaatsen.
Bij emailbericht van 11 oktober 2019 heeft de gemachtigde van verzoeker laten weten dat
partijen nog in onderhandeling zijn en heeft hij verzocht om de zaak nog één week aan te
houden.
Na ommekomst van deze week heeft de voorzieningenrechter niet meer van partijen
vernomen.
De voorzieningenrechter heeft daarom op 21 oktober 2019 het onderzoek
gesloten en zal uitspraak doen zoals hierna vermeld.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Bij besluit van 12 augustus 2019 heeft verweerder besloten het bedrijfspand en de daarbij behorende grond gevestigd op het perceel [perceel] te [woonplaats] (hierna het bedrijfspand), op grond van artikel 13b van de Opiumwet voor zes maanden te sluiten met ingang van 16 augustus 2019.
3. Verzoeker – de huurder van het perceel - heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 28 augustus 2019 is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
In de uitspraak staan de volgende overwegingen:
‘Ter zitting heeft verweerder uitdrukkelijk toegezegd dat verzoeker ruim in de gelegenheid gesteld zal worden om het bedrijfspand te ontruimen. Gelet op deze toezegging ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen op dit punt.’
4. Bij besluit van 27 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten tot openstelling van het bedrijfspand en de daarbij behorende grond gevestigd op het perceel [perceel] te [woonplaats] (hierna het bedrijfspand), voor de duur van één dag.
Verweerder gaat er daarbij van uit dat het bij de ontruiming slechts gaat om een viertal auto’s met toebehoren, waarvoor openstelling van één dag voldoende moeten zijn. Volgens verweerder kunnen de goederen waarop conservatoir beslag is gelegd door de eigenaar/verhuurder vooralsnog niet worden verwijderd uit het bedrijfspand.
5. Verzoeker heeft aan zijn verzoek om een voorlopige voorziening het volgende ten grondslag gelegd. Verzoeker wenst een termijn van 6 weken om zijn bedrijfspand geheel te ontruimen. Daarbij heeft hij er op gewezen dat zijn gezondheid zwak is, dat hij niet de financiële middelen heeft om het ontruimen uit te besteden en dat zijn trailer (waarmee hij efficiënt voorraad zou kunnen verhuizen) in beslag is genomen.
6. De voorzieningenrechter overweegt dat nu verzoeker heeft laten weten dat er (nog) geen overeenstemming is bereikt met de eigenaar/verhuurder over de goederen waarop conservatoir beslag ligt, er vanuit dient te worden gegaan dat de ontruiming slechts de goederen betreft die niet onder dit beslag vallen en acht voor de verwijdering hiervan één dag niet onredelijk.
7. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.