ECLI:NL:RBDHA:2019:10997

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2019
Publicatiedatum
21 oktober 2019
Zaaknummer
AWB 19/2143
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag voor nareis op basis van ontbrekende antecedentenverklaring en identiteit

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De referente had een mvv aangevraagd voor haar gestelde ouders, maar de aanvraag van de vader werd afgewezen omdat hij geen getekende antecedentenverklaring had overgelegd. De rechtbank oordeelde dat het ontbreken van deze verklaring op zichzelf niet voldoende was om te concluderen dat de vreemdeling een gevaar voor de openbare orde vormt. De rechtbank vond dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom het belang van het ontbreken van de verklaring zwaarder weegt dan het belang van de referent om zich te herenigen met zijn vader.

De aanvraag van de moeder werd afgewezen omdat haar identiteit niet aannemelijk was gemaakt. De rechtbank oordeelde dat, hoewel verweerder de identiteit van de moeder niet kon vaststellen, het redelijk was om haar aanvullend DNA-onderzoek aan te bieden om de familierelatie te verifiëren. Dit was in lijn met de Gezinsherenigingsrichtlijn, die het belang van gezinshereniging benadrukt. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken na ontvangst van de DNA-resultaten een nieuw besluit te nemen, waarbij de relevante overwegingen in acht moeten worden genomen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers en moest het betaalde griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/2143

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

[eiseres] ,eiseres.
Mede namens hun (gestelde) kinderen:
[kind 1], en
[kind 2] ,
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H.M. Post).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “verblijf in het kader van nareis”, afgewezen. Ook de aanvraag ten behoeve van de kinderen voor “verblijf bij ouder” heeft verweerder afgewezen.
Bij besluit van 20 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2019. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens is verschenen [A] , referent. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
De rechtbank heeft verweerder verzocht om schriftelijk te reageren op enkele vragen. Verweerder heeft per brief van 31 augustus 2019 een reactie gegeven.
Op 11 september 2019 heeft een nader onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens is verschenen [A] , referent. Als tolk is verschenen S. Teklay. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eisers hebben een aanvraag gedaan tot het verlenen van een mvv omdat zij willen verblijven bij hun gestelde zoon, [A] (hierna: de referent). Aan de referent is op 3 november 2017 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eisers niet voldoen aan de voorwaarden voor verkrijging van een mvv. Ten aanzien van eiseres wordt tegengeworpen dat zij haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. De overgelegde kopie van het identiteitsbewijs is niet (voldoende) leesbaar. Ook heeft eiseres geen ondertekende antecedentenverklaring overgelegd. Omdat de identiteit van de gestelde moeder niet aannemelijk is geworden kan ook niet worden vastgesteld of de kinderen van haar zijn. De identiteit van eiser wordt wel gevolgd. Aan hem wordt tegengeworpen dat hij geen ondertekende antecedentenverklaring heeft overgelegd.
De mvv-aanvraag van eiser
Eiser voert aan dat zijn aanvraag ten onrechte is afgewezen omdat er geen rechtsregel is op basis waarvan de aanvraag van een mvv kan worden geweigerd op de enkele grond dat de ondertekende antecedentenverklaring ontbreekt. Als er al wel een dergelijke rechtsregel is dan is het onevenredig om de aanvraag van eiser op deze grond af te wijzen. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het formulier niet op de ambassade getekend kan worden.
De wetgever heeft ervoor gekozen om gezinshereniging met een vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend te regelen in het kader van de regels over de asielprocedure. In artikel 29, vierde lid, van de Vw 2000 heeft de wetgever een mogelijkheid opgenomen om een mvv aan te vragen voor de toegang tot die procedure. Het opnemen van het mvv-vereiste in die bepaling betekent dat ook de mvv-aanvraag voor nareis deel uitmaakt van het reguliere vreemdelingenrecht. Daaruit volgt dat ook de regels voor het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd van toepassing zijn, voor zover zij niet zijn uitgezonderd voor de nareisprocedure.
5. Uit artikel 16, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw volgt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 kan worden afgewezen indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. In artikel 3.77, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) staat dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 16, eerste lid, onder d, van de Vw kan worden afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, indien de vreemdeling terzake van een misdrijf is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of onvoorwaardelijke jeugddetentie, tot een onvoorwaardelijke maatregel als bedoeld in artikel 37a, 38m of 77h, vierde lid, onder a of b, van het Wetboek van Strafrecht, tot een taakstraf of tot een onvoorwaardelijke geldboete, dan wel indien hij ter zake van een misdrijf een transactieaanbod heeft aanvaard of jegens hem een strafbeschikking is uitgevaardigd. Artikel 3.77, elfde lid, van het Vb bepaalt dat de vreemdeling van twaalf jaar of ouder een antecedentenverklaring ondertekent. Blijkens deze verklaring verklaart de vreemdeling, kort samengevat, of op hem artikel 3.77, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vb, van toepassing is. De toepassing van deze bepaling is niet uitgezonderd voor de nareisprocedure.
6. De rechtbank overweegt ten aanzien van eiser als volgt. Uit artikel 16 van de Vw en artikel 3.77 van het Vb, zoals in de vorige overweging weergegeven, volgt dat verweerder door middel van een antecedentenverklaring informatie inwint bij de vreemdeling om zich ervan te vergewissen of hij een gevaar vormt voor de openbare orde. Het niet overleggen van de antecedentenverklaring betekent dat verweerder zich ten aanzien van eiser er niet van kan vergewissen of hij een gevaar vormt voor de openbare orde. De bovengenoemde artikelen bieden de wettelijke grondslag voor het weigeren van een verblijfsvergunning als er grond is voor het oordeel dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde. Het enkel ontbreken van de antecedentenverklaring rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank deze conclusie in ieder geval niet. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat er van een door de vreemdeling ondertekende antecedentenverklaring slechts een geringe bewijskracht uitgaat voor het vaststellen van openbare orde problemen. Het ontbreken van een antecedentenverklaring is slechts een element dat bij de beoordeling van de aanvraag moet worden betrokken. Verweerder heeft mede in het licht van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 13 maart 2019 [1] onvoldoende gemotiveerd waarom het belang van het enkel ontbreken van een getekende antecedentenverklaring zonder meer zwaarder weegt dan het belang van de referent om zich te herenigen met zijn (gestelde) vader. Het beroep is op dit punt gegrond.
7. Het ontbreken van een getekende antecedentenverklaring stond eraan in de weg dat verweerder eiser een DNA-onderzoek aanbood om de familierelatie tussen eiser en referent te verifiëren. Op de zitting heeft verweerder aangegeven dat niet in twijfel wordt getrokken dat eiser de vader van referent is, maar dat bevestiging van de familierelatie door een dergelijk onderzoek wel nodig is. De gegrondverklaring van het beroep heeft dan ook als gevolg dat verweerder overeenkomstig zijn vaste gedragslijn DNA-onderzoek aanbiedt om de familierelatie tussen eiser en referent te verifiëren.
De mvv-aanvraag van eiseres
8. Eiseres voert aan dat ten onrechte door verweerder wordt tegengeworpen dat er geen goed leesbare kopie van haar identiteitsbewijs is overgelegd. Verweerder had gezien de omstandigheden in Eritrea nader onderzoek moeten aanbieden ter verificatie van haar identiteit. Eiseres heeft aangeboden om haar identiteitsbewijs te laten verifiëren bij de ambassade. Daar kan zij ook een antecedentenverklaring ondertekenen.
9. Aan eiseres is tegengeworpen dat zij haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft gevraagd om een goed leesbare kopie van haar identiteitsbewijs. De overgelegde kopie van het identiteitsbewijs is niet leesbaar waardoor de identiteit van eiseres niet is komen vast te staan.
10. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat het voor haar niet mogelijk was om een goed leesbare kopie van het identiteitsbewijs te overleggen. Zij heeft slechts in zeer algemene bewoordingen verklaard dat de internetverbinding slecht is en dat de mogelijkheden om (digitaal) documenten te versturen beperkt zijn in Eritrea. Verweerder heeft daarom in redelijkheid kunnen concluderen dat er geen sprake is van bewijsnood. Verweerder heeft zich, onder verwijzing naar zijn vaste gedragslijn, dan ook op het standpunt kunnen stellen dat het aanbieden van aanvullend onderzoek om haar identiteit vast te stellen, niet aan de orde is.
10. Omdat verweerder de identiteit van eiseres niet heeft kunnen vaststellen, komt eiseres op grond van verweerders vaste gedragslijn niet in aanmerking voor DNA-onderzoek om de familierelatie met referent te beoordelen. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep van eiser acht de rechtbank het in dit geval redelijk dat verweerder, in afwijking van zijn gedragslijn, ook aan eiseres aanvullend DNA-onderzoek aanbiedt waarmee haar familierelatie met referent kan worden beoordeeld. Doel en strekking van de Gezinsherenigingsrichtlijn is het herenigen van de leden van het kerngezin. Verweerder gaat er, op voorwaarde van bevestiging op basis van DNA-onderzoek, vanuit dat eiser de vader van referent is. De aanvraag is zowel door eiser als eiseres gedaan als de gestelde ouders van referent en hun gestelde andere kinderen. De rechtbank is van oordeel dat doel en strekking van de Gezinsherenigingsrichtlijn er aan in de weg staan om wel aan de gestelde, en volgens verweerder vermoedelijke, vader en niet aan de gestelde moeder, onderzoek aan te bieden om de familierelatie te beoordelen. Scheiding van de vader van zijn gestelde gezin, zou de eenheid van het gezin in gevaar (kunnen) brengen en afbreuk (kunnen) doen aan die eenheid.
12. De rechtbank zal het beroep van eiseres op grond van het bovenstaande gegrond verklaren.
13. De vraag of verweerder de aanvraag van eiseres mede mocht afwijzen op de grond dat de getekende antecedentenverklaring van eiseres en haar kinderen ontbreekt, behoeft op dit moment geen nadere bespreking.
14. De rechtbank benadrukt nog dat het aanbieden van DNA-onderzoek niet automatisch betekent dat eisers in aanmerking komen voor de mvv. Als uit het onderzoek blijkt dat eisers de ouders van referent zijn, dan zal de identiteit van eiseres wel eerst moeten worden vastgesteld voordat verweerder een mvv afgeeft. Dit kan zij (onder andere) doen door het originele identiteitsbewijs te tonen bij de ambassade. De identiteit van eiser zal dan ook nog moeten worden geverifieerd.
Conclusie
15. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit omdat het is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet geen aanleiding om de bestuurlijke lus toe te passen, omdat dit naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder dient de uitkomst van de DNA-onderzoeken af te wachten en zal vervolgens de aanvragen opnieuw moeten beoordelen met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak en de relevante overwegingen van het arrest van het HvJ EU. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken nadat verweerder de resultaten van het DNA-onderzoek heeft ontvangen.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.280,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, en 0,5 punt voor de nadere zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).
17. Verder zal de rechtbank gelasten dat verweerder het betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen 6 weken nadat verweerder de resultaten van het DNA-onderzoek heeft ontvangen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.280,-;
- draagt verweerder op om het betaalde griffierecht van € 174,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. B.L. Meijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 13 maart 2019, C-635/17 (ECLI:EU:C:2019:192).