ECLI:NL:RBDHA:2019:10988

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2019
Publicatiedatum
18 oktober 2019
Zaaknummer
7686660 RP VERZ 19-50223
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vernietiging ontslag op staande voet wegens diefstal van contant geld door werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter op 18 oktober 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een werknemer die zijn ontslag op staande voet wilde aanvechten. De werknemer, die sinds 1 november 2017 in dienst was bij Louwman Dealerbedrijven B.V., werd op 19 februari 2019 ontslagen omdat hij op 8 februari 2019 contant geld uit de bedrijfskluis zou hebben weggenomen. De werknemer verzocht de rechtbank om het ontslag te vernietigen en hem weer toe te laten tot de werkvloer, met doorbetaling van zijn loon.

De mondelinge behandeling vond plaats op 9 juli 2019, waarbij de werknemer en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de vertegenwoordigers van de werkgever. De kantonrechter heeft de zaak aangehouden voor nadere wisseling van stukken en heeft op 18 oktober 2019 uitspraak gedaan. De kantonrechter oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de werknemer contant geld had weggenomen, wat een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert. De werknemer had geen goede verklaring kunnen geven voor zijn gedrag op de camerabeelden die tijdens de behandeling waren getoond.

De kantonrechter wees het verzoek van de werknemer af en veroordeelde hem in de proceskosten van de werkgever, begroot op € 720,-. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij ontslag op staande voet en de noodzaak voor werkgevers om voldoende bewijs te hebben voor dergelijke ingrijpende beslissingen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CB
Zaaknr.: 7686669 RP VERZ 19-50233
Uitspraakdatum: 18 oktober 2019
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
verder te noemen: werknemer,
gemachtigde: mr. T. Venneman (Hoogendam Advocaten),
toevoegingsnummer: [toevoegingsnummer] ,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Louwman Dealerbedrijven B.V.,
gevestigd te Den Haag,
verwerende partij,
verder te noemen: werkgever,
gemachtigde: mevr. mr. I.J.M. van den Hurk (Louwman Dealerbedrijven).

1.Het procesverloop

1.1.
Werknemer heeft de kantonrechter bij verzoekschrift, met acht producties (nrs. 1 tot en met 8), bij de griffie ingekomen op 12 april 2019, verzocht -kort gezegd- het op 19 februari 2019 gegeven ontslag op staande voet te vernietigen, werknemer weer toe te laten tot de werkvloer en hem het loon en toeslagen sinds 19 februari 2019 door te betalen.
1.2.
Na ontvangst van het verzoekschrift is de mondelinge behandeling daarvan bepaald op 17 mei 2019, 13:30 uur. Vervolgens is de mondelinge behandeling op verzoek van partijen aangehouden tot 9 juli 2019, 10:20 uur.
1.3.
Op 8 juli 2019 is het verweerschrift bij de griffie binnengekomen.
1.4.
De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden op 9 juli 2019. Daarbij was werknemer in persoon aanwezig, samen met zijn gemachtigde en waren namens werkgever de heren [betrokkene 1] en [betrokkene 2] aanwezig, alsmede de gemachtigde van werkgever. De griffier heeft van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken zakelijke aantekeningen gemaakt.
1.5.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter, gelet op de nog te geven reactie van de zijde van werknemer op de getoonde camerabeelden van werkgever, met instemming van werknemer de beslissing ten aanzien van het incidentele verzoek aangehouden.
1.6.
Na de mondelinge behandeling is de zaak aangehouden voor nadere wisseling van stukken tussen partijen. Op 29 augustus 2019 heeft werknemer nog een akte genomen, waarop werkgever op 26 september 2019 heeft gereageerd.
1.7.
Daarna is de uitspraak op het verzoek bepaald op 18 oktober 2019.

2.De feiten

2.1.
Werknemer, geboren op [geboortedag] 1991, is op 1 november 2017 voor onbepaalde tijd in dienst getreden van werkgever in de functie van [functie] , met een arbeidsomvang van 40 uur per week. Het laatstgenoten bruto maandsalaris van werknemer bedroeg € 2.543, excl. vakantietoeslag.
2.2.
Op 19 februari 2019 is werknemer op staande voet ontslagen, met als reden dat werknemer op 8 februari 2019 contant geld zou hebben weggenomen uit de bedrijfskluis van werkgever. Voorafgaand aan het ontslag is werknemer op 12 februari 2019 door werkgever geschorst.

3.Het verzoek

3.1.
Werknemer verzoekt de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad: (in de hoofdzaak) (1.) het ontslag op staande voet te vernietigen en werkgever te veroordelen om werknemer toe te laten tot de werkvloer ten einde de gebruikelijke werkzaamheden te verrichten, op straffe van een dwangsom ad € 100,- per dag als werkgever hiermee in gebreke blijft; (2.) werkgever te veroordelen om aan werknemer te betalen het loon inclusief vakantietoeslag vanaf 19 februari 2019 ad € 2.746,44 bruto per maand tot aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig eindigt te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW ad 50% en te vermeerderen met de wettelijke rente; (3.) werkgever te veroordelen in de kosten van het geding, (in het incident voor de duur van het geding) (4.) werkgever te veroordelen om werknemer toe te laten tot de werkvloer ten einde de gebruikelijke werkzaamheden te verrichten, op straffe van een dwangsom ad € 100,- per dag dat werkgever hiermee in gebreke blijft; (5.) werkgever te veroordelen om aan werkgever te betalen het loon inclusief vakantietoeslag vanaf 19 februari 2019 ad € 2.746,44 bruto per maand tot aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig eindigt te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW ad 50% en te vermeerderen met de wettelijke rente; (6) werkgever te veroordelen in de kosten van het incident.
3.2.
Aan het verzoek legt werknemer -kort gezegd- ten grondslag dat er onvoldoende bewijs is dat werknemer contant geld heeft weggenomen uit de bedrijfskluis, waardoor het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven.

4.Het verweer van werkgever

4.1.
Werkgever verweert zich tegen het verzoek. Werkgever stelt dat er voldoende aanwijzingen zijn dat werknemer contant geld uit de bedrijfskluis heeft weggenomen, hetgeen een dringende reden tot ontslag op staande voet oplevert.

5.De beoordeling

5.1.
Voor zover werknemer heeft gesteld dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven, verwerpt de kantonrechter die stelling. In deze zaak gaat het om het wegnemen van contant geld uit de bedrijfskluis van werkgever. Dat geld was in de kluis aanwezig in de middag van vrijdag 8 februari 2019. De vermissing is pas opgemerkt op maandag 11 februari 2019. Daarop is werknemer op (dinsdag) 12 februari 2019 schriftelijk geschorst. Op 19 februari 2019 is werknemer op staande voet ontslagen. Werknemer heeft aangegeven dat tussen 11 en 19 februari 2019 geen nieuwe feiten bekend zijn geworden dan de camerabeelden op grond waarvan werknemer was geschorst. De kantonrechter volgt werknemer in deze niet. Ontslag op staande voet is een ingrijpende beslissing, die de grootste zorgvuldigheid aan de zijde van werkgever vereist. Dat werkgever na de schorsing van werknemer nog enkele dagen de tijd heeft willen nemen om de camerabeelden te analyseren en nog nader onderzoek heeft laten doen door Hoffman Bedrijfsrecherche is in dat licht begrijpelijk. Doordat werknemer na de schorsing van werknemer nog vier werkdagen heeft genomen om onderzoek te doen en een weloverwogen beslissing te nemen maakt niet dat het ontslag niet onverwijld is gegeven.
5.2.
Voor de beslissing in deze zaak is doorslaggevend of het voldoende aannemelijk te achten is dat werknemer contant geld uit de bedrijfskluis van werkgever heeft weggenomen. Buiten twijfel is dat diefstal van geld van een werkgever op zich een dringende reden is die tot ontslag op staande voet leidt.
5.3.
Voor een beter begrip van de feitelijke situatie is het volgende van belang. Werknemer was als [functie] werkzaam aan de servicebalie c.q. werkplaatsreceptie op een van de vestigingen van werkgever in Den Haag. De betreffende werkplek deelde werknemer met anderen. Bij de balie bevinden zich een kassa en enkele printers. Contante betalingen via de kassa worden in de administratie als zodanig geadministreerd, worden verzameld en in de bedrijfskluis opgeborgen, alvorens te worden afgestort bij de bank.
5.4.
De bedrijfskluis bevindt zich vanuit de balie gerekend een verdieping lager in het gebouw bij de werkplaats. Van de balie naar de kluis zijn twee routes, een (korte) route binnendoor via de trap en een (lange) route buitenom via de achterkant van de werkplaats.
5.5.
Uit de administratie valt af te leiden dat op vrijdag 8 februari 2019 een contant bedrag van € 4.650,- in de kluis was opgeborgen. De kluis is afgesloten aan het einde van de vrijdagmiddag afgesloten en pas op maandagmorgen 11 februari 2019 weer geopend. Toen bleek dat de betreffende contanten waren verdwenen.
5.6.
In het betreffende gebouw bevindt zich een camera, die gericht is op de deur naar het kantoortje, waarin de kluis op een muur met de werkplaats is gemonteerd. Met deze camera zijn op vrijdagmiddag 8 februari 2019 doorlopende beelden gemaakt en bewaard.
5.7.
Werkgever heeft deze beelden deels getoond tijdens de mondelinge behandeling van het voorliggende verzoek.
5.8.
Op de beelden valt te zien dat werknemer het kantoortje, waarin de kluis zich bevindt, om 17:31:41 uur verlaat met twee tamelijk dikke vensterenveloppen in zijn handen. De kantonrechter heeft dit ook zelf geconstateerd.
5.9.
Werkgever en later ook het door haar ingeschakelde recherchebureau hebben werknemer deze beelden getoond en hem om een verklaring gevraagd. Werknemer heeft daarop verklaard dat hij de betreffende middag een factuur van een laminaatvloer had uitgeprint in de ‘backoffice’. Daarmee wordt bedoeld de ruimte onder de servicebalie, waar werknemer werkzaam was, en waar ook het kantoortje met de kluis zich bevindt.
5.10.
Bepaalde gedeeltes van de camerabeelden zijn tijdens de mondelinge behandeling getoond. Omdat niet de gehele opname is getoond, is aan werknemer, op diens verzoek, de gelegenheid gegeven om de opnames nadien te bekijken en over de bevindingen nog akte te nemen. Dat heeft hij gedaan op 29 augustus 2019. Werkgever heeft daarop nog gereageerd bij akte van 26 september 2019.
5.11.
In zijn akte van 29 augustus 2019 geeft werknemer -kort gezegd- aan dat op de doorlopende camerabeelden vele personen te zien zijn die het kantoortje met de kluis in- en uitkomen, zodat meerdere personen de contanten uit de kluis hebben kunnen wegnemen.
5.12.
Dat mag allemaal zo zijn, maar daarmee gaat werknemer er aan voorbij dat hij geen goede verklaring heeft kunnen geven voor (a) de enveloppen, die hij om 17:34:41 uur op 8 februari 2019 in zijn hand had, (b) waarom hij beweert dat hij een factuur voor een laminaatvloer heeft uitgeprint in de backoffice en niet op een van de printers bij ‘zijn’ servicebalie en (3) waarom hij de ‘lange’ route vanaf zijn balie naar de backoffice heeft genomen, nu op de camerabeelden alleen zichtbaar is dat hij het kantoortje verlaat, maar niet dat hij dat betreedt.
5.13.
Een (enkele) print van een factuur van een laminaatvloer is duidelijk iets anders dan twee, vrij omvangrijke, vensterenveloppen, waarmee werknemer, zichtbaar op de camerabeelden, het kantoortje verlaat. Voor dit verschil heeft hij geen aannemelijke verklaring gegeven, maar hij volhardt in zijn stelling dat het een print van een factuur was. Vervolgens heeft hij geen goede verklaring gegeven voor de reden waarom hij de print van de factuur maakte op een printer op tamelijk grote afstand van de servicebalie en bovendien op een andere verdieping, terwijl niet gebleken is dat de printers in de nabijheid van de servicebalie niet functioneerden. En tenslotte heeft hij geen goede verklaring kunnen geven, waarom hij helemaal langs de achterzijde van het gebouw naar de backoffice is gelopen en niet via de korte route binnendoor.
5.14.
Het is de combinatie van (1) het feit dat niet betwist wordt dat een bedrag aan contanten uit de kluis is verdwenen en (2) het feit dat, ook na daartoe meerdere malen, zelfs nog tijdens de mondelinge behandeling, in de gelegenheid te zijn geweest, werknemer geen goede verklaring heeft kunnen of willen geven voor de drie in rechtsoverweging 5.12 genoemde constateringen, die de kantonrechter voldoende overtuiging hebben gegeven dat het werknemer is geweest die omstreeks 17:31 uur op vrijdag 8 februari 2019 contanten heeft weggenomen uit de bedrijfskluis van werkgever.
5.15.
Zoals reeds in rechtsoverweging 5.2 is overwogen levert diefstal van bedrijfseigendommen een dringende reden voor ontslag op staande voet op. De eindconclusie in deze procedure zal daarom ook zijn dat werknemer terecht op staande voet is ontslagen. Zijn verzoek (in de hoofdzaak) zal daarmee worden afgewezen.
De incidentele vordering en de proceskosten
5.16.
Omdat in deze beschikking een (eind)beslissing wordt genomen in de hoofdzaak laat de kantonrechter de incidentele vordering van werknemer verder buiten beschouwing.
5.17.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal werknemer worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van werkgever, begroot op € 720,-.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst het verzoek van werknemer (in de hoofdzaak) af;
6.2.
veroordeelt werknemer in de proceskosten aan de zijde van werkgever, begroot op
€ 720,- als het aan de gemachtigde van werkgever toekomende salaris;
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling van werknemer uitvoerbaar bij voorraad
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en is op 18 oktober 2019 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.