ECLI:NL:RBDHA:2019:10979
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot opheffing van ongewenstverklaring van vreemdeling op basis van openbare orde en bewijsvoering
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2019 uitspraak gedaan in het beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot opheffing van een ongewenstverklaring. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, had eerder een ongewenstverklaring gekregen op basis van het feit dat hij een gevaar voor de openbare orde zou vormen en geen rechtmatig verblijf had. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling niet heeft aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden voor opheffing van de ongewenstverklaring, waaronder het vereiste dat hij ten minste vijf jaar buiten Nederland heeft verbleven en niet aan strafvervolging is onderworpen.
De rechtbank heeft de argumenten van de vreemdeling, waaronder het ontbreken van documenten ter onderbouwing van zijn verzoek, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat het gevaar voor de openbare orde is geweken en dat verweerder terecht de aanvraag in behandeling heeft genomen, ondanks het ontbreken van bewijsstukken. De rechtbank heeft ook verwezen naar relevante jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, maar oordeelde dat deze niet van toepassing was op de situatie van de vreemdeling.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid terecht was. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.