Overwegingen
1. Op grond van artikel 8:81 van de Awbkan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen wanneer onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Omdat de overdracht aan Portugal voor 9 oktober 2019 om 08:55 uur gepland staat en daarom sprake is van onverwijlde spoed, ziet de voorzieningenrechter aanleiding uitspraak te doen met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb.
3. Verzoekers, van Angolese nationaliteit, zijn vanaf 18 januari 2019 in Nederland. Op 23 januari 2019 heeft verzoekster een asielaanvraag ingediend voor haar en haar twee minderjarige kinderen. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 27 mei 2019 niet in behandeling genomen op de grond dat Portugal verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Het tegen dit besluit ingediende beroep is bij uitspraak van 16 juli 2019 van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem,ongegrond verklaard. De Afdelingheeft deze uitspraak op 15 augustus 2019 bevestigd. Verzoekster heeft op 20 augustus 2019 een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend voor haar en haar twee minderjarige kinderen. Verzoekers beogen verblijf bij hun partner respectievelijk vader. Verzoekers hebben verzocht om vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM.
4. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen en aan dit besluit ten grondslag gelegd dat verzoekers niet in het bezit zijn van een geldige mvv. Verzoekers komen niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw,omdat uitzetting niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Ook is er geen reden om verzoekers vrij te stellen van het mvv-vereiste op grond van de gezondheidssituatie van verzoekster. Tot slot heeft verweerder geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan artikel 3.71, derde lid, van het Vb,nu buiten toepassing laten van deze bepaling niet zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (de hardheidsclausule).
5. Verzoekers betogen – kort samengevat – dat verweerder ten onrechte en zonder deugdelijke motivering gesteld heeft dat er geen reden zou zijn voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM. Met de ingebrachte originele geboorteaktes met vertaling is de familierechtelijke band tussen referent en de twee minderjarige kinderen voldoende aannemelijk gemaakt. Dat verweerder aan verzoekers tegenwerpt dat zij zonder mvv naar Nederland zijn gekomen, maakt de toets aan artikel
8 van het EVRM zinledig. Bovendien is het gezinsleven tussen verzoekers en referent tijdens het rechtmatig verblijf in Nederland geïntensiveerd. Referent geeft voldoende invulling aan de dagelijkse verzorging van zijn kinderen. Verzoekers verblijven immers elk weekend bij hem en hij heeft dagelijks contact met verzoekers. Verzoekers stellen dat er wel een objectieve belemmering is om het gezinsleven in Portugal uit te oefenen. Referent heeft geen verblijfsrecht in Portugal, werkt in Nederland en heeft alleen in Nederland een sociaal en maatschappelijk netwerk. Verzoekers stellen dat de eerder geplande vlucht op
26 augustus 2019 is geannuleerd op grond van de fit-to-fly-beoordeling van verzoekster. Verzoekers stellen dat zij voldoende redenen hebben aangevoerd op grond waarvan verweerder toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule, temeer nu verzoekster over zesenhalve week is uitgerekend van haar derde kind. Tot slot beroepen verzoekers zich op het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel en verwijzen zij hierbij naar een uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2019.
6. Getoetst moet worden of de uitzetting moet worden verboden omdat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
7. Verzoekers zijn niet in het bezit van een geldige mvv. In geschil is of verweerder heeft kunnen overwegen dat er geen grond bestaat om verzoekers vrij te stellen van de verplichting te beschikken over een geldige mvv, omdat van een schending van artikel 8 van het EVRM geen sprake is. Verder is in geschil of verweerder heeft kunnen afzien van het toepassen van de hardheidsclausule.
8. Ten aanzien van verzoekster is niet in geschil dat sprake is van familie- of gezinsleven met referent als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Ten aanzien van de minderjarige kinderen is wel in geschil of sprake is van familie- of gezinsleven met referent als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat met de overgelegde documenten de familierechtelijke band tussen de kinderen en referent niet is komen vast te staan. Het is aan verzoekers om juiste en volledige documenten bij de aanvraag in te dienen. Vaststaat dat de twee Angolese geboorteaktes niet zijn gelegaliseerd door de daartoe bevoegde autoriteiten. Uit het dossier volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat dit niet mogelijk is of dat verzoekers in bewijsnood verkeren. Nu de familierechtelijke band tussen de kinderen en referent niet vaststaat, komen de kinderen om die reden ook niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Er is immers niet aangetoond dat sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
10. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder bij de uit te voeren belangenafweging ten aanzien van verzoekster in het kader van artikel 8 van het EVRM ten onrechte een doorslaggevend gewicht heeft toegekend aan het Nederlands algemeen belang. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat het gaat om een eerste toelating en dat verzoekers tot 2019 gescheiden van referent hebben geleefd. Verzoekers zijn zonder een mvv naar Nederland gereisd. Verzoekster heeft haar gezinsleven met referent zonder een geldige verblijfsvergunning gecontinueerd. Ook heeft verweerder in zijn beoordeling betrokken dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat referent niet samen met hen in Portugal kunnen verblijven. Verweerder is in het besluit van 4 oktober 2019 uitgebreid gemotiveerd ingegaan op alle aangevoerde feiten en omstandigheden. Nu in de bezwaarfase niet alsnog nader onderbouwd is dat verweerder een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt en er geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn aangevoerd, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de tegenwerping van het mvv-vereiste geen strijd oplevert met artikel 8 van het EVRM.
11. Ten aanzien van het beroep op de hardheidsclausule overweegt de rechtbank dat verweerder volgens vaste jurisprudentie met betrekking tot de toepassing van de hardheidsclausule een ruime beoordelingsmarge toekomt. Getoetst moet worden of verweerder in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. Verder blijkt uit de door verzoekers genoemde uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2019 dat verweerder, wanneer een vreemdeling bijzondere, persoonlijke feiten en omstandigheden aanvoert, die wellicht op zichzelf genomen niet voldoende zijn voor vrijstelling van het mvv-vereiste, moet beoordelen of het onevenredig bezwarend zou zijn om vast te houden aan het
mvv-vereiste indien die vreemdeling daarnaast aan alle materiële vereisten zou voldoen.
12. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder heeft kunnen overwegen dat wat verzoekers hebben aangevoerd onvoldoende is om te oordelen dat sprake is van een bijzondere situatie die maakt dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste in dit geval leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Nog los van de vraag of verzoekers buiten het ontbreken van een geldige mvv voldoen aan alle overige materiële vereisten, hebben verzoekers onvoldoende onderbouwd dat sprake is van bijzondere, persoonlijke feiten en omstandigheden.
13. Tot slot blijkt het uit dossier niet dat verzoekster vanwege medische redenen niet kan worden overgedragen aan Portugal. Verzoekers hebben geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij niet in staat is te reizen naar Portugal. Uit het dossier volgt ook niet dat de eerder geplande overdracht van verzoekster om medische redenen is geannuleerd en dat zij dus niet fit-to-fly zou zijn.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen kan vooralsnog niet worden gezegd dat het bezwaar van verzoekers een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. De voorzieningenrechter ziet, gelet op het spoedeisende karakter van deze procedure, evenwel geen aanleiding om met toepassing van artikel 78 van de Vw tevens op het bezwaar te beslissen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.