ECLI:NL:RBDHA:2019:10959

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2019
Publicatiedatum
18 oktober 2019
Zaaknummer
09/180353-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door een minderjarige in een openbaar vervoer situatie

Op 21 oktober 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en openlijk geweld in vereniging. De zitting vond plaats op 7 oktober 2019, waar de officier van justitie, mr. J.M. Eelman, en de raadsvrouw, mr. J.S. Dijkstra, aanwezig waren. De verdachte werd beschuldigd van het slaan van de aangever met de vuist en het trappen in het gezicht met geschoeide voet, wat leidde tot een gewelddadige confrontatie in een trein. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot zware mishandeling, maar sprak hem vrij van de andere tenlasteleggingen. De rechtbank overwoog dat de verdachte, door zijn handelen, geen respect had getoond voor de lichamelijke integriteit van de aangever en dat het geweld zich in het openbaar had afgespeeld, wat de gevoelens van onveiligheid in de maatschappij vergrootte. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 34 dagen op, met aftrek van de tijd in voorarrest, en een voorwaardelijke werkstraf van 40 uur, met bijzondere voorwaarden zoals begeleiding door de jeugdreclassering en deelname aan emotie-regulatie therapie. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09-180353-19
Datum uitspraak: 21 oktober 2019
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft dit vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
[adres] .

1.Het onderzoek op de zitting

Het onderzoek is gehouden op de zitting van 7 oktober 2019.
De officier van justitie in deze zaak is mr. J.M. Eelman en de raadsvrouw van de verdachte is mr. J.S. Dijkstra, advocaat te Den Haag.

2.De tenlastelegging

De verdachte wordt primair beschuldigd van een poging tot zware mishandeling
en subsidiair van openlijk geweld in vereniging tegen een persoon.
Deze feiten staan beschreven in de tenlastelegging, die als bijlage 1 deel uitmaakt van dit vonnis.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de rechtbank bewezen zal verklaren hetgeen aan de verdachte primair ten laste is gelegd.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de bewezenverklaring van het onderdeel “met geschoeide voet in het gezicht trappen”. De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onderdeel in de tenlastelegging dat de verdachte voor de aangever is gaan staan en hem met zijn vuist in het gezicht heeft geslagen, nu uit de concrete feiten en omstandigheden zoals die uit het dossier volgen niet de conclusie kan worden getrokken dat dit een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel oplevert. De aangever is niet in de buurt van zijn schedel of slaap geraakt. Voorts betreft het letsel dat hij op zijn linkerwang en bij zijn wenkbrauw heeft opgelopen, geen zwaar lichamelijk letsel. In dit opzicht kan aldus geen sprake zijn van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit, te weten het openlijk geweld, aangevoerd dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat de [medeverdachte] op enig moment een bijdrage heeft geleverd aan de geweldshandelingen jegens de aangever. Er was sprake van een één op één situatie tussen de aangever en de verdachte. Om die reden dient de verdachte dan ook van het subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
Aangezien de verdachte het primair ten laste gelegde feit - zoals de rechtbank dat zal bewezen verklaren - heeft bekend en er namens hem ook geen vrijspraak voor dat feit is bepleit, kan de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank heeft bij de beoordeling de volgende bewijsmiddelen [1] gebruikt:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] (p. 3-6);
- het proces-verbaal van bevindingen (p. 18), en
- de verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 7 oktober 2019.
Nadere bewijsoverweging
De rechtbank overweegt dat het voor een persoon gaan staan, hem met zijn vuist in het gezicht slaan en naar de grond trekken, onder de omstandigheden in deze zaak, naar haar aard geen gedragingen zijn die naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel opleveren.
De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van deze onderdelen onder het aan hem primair ten laste gelegde feit.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank is op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat van oordeel dat het primaire feit volgens de wet bewezen kan worden en de rechtbank is er ook van overtuigd dat de verdachte dit bewezenverklaarde feit heeft gepleegd.
De tekst van deze bewezenverklaring staat in bijlage 2 bij dit vonnis.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

Het feit is strafbaar. De verdachte is ook strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de rechtbank de verdachte zal veroordelen tot een jeugddetentie voor de duur van 34 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 34 dagen, en een werkstraf voor de duur van 80 uren waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd om aan de verdachte de bijzondere voorwaarden op te leggen, zoals die door de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) in het rapport van 3 oktober 2019 zijn geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de strafmaat bepleit om aan de verdachte een jeugddetentie op te leggen voor de duur van 34 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het volgende als matigend ten opzichte van de strafmaat moet worden meegenomen. Er dient allereerst rekening te worden gehouden met de feiten en omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De raadsvrouw heeft daarbij benadrukt dat de verdachte nog een jonge jongen is, en de aangever een volwassen man van 46 jaar. Aangever heeft met zijn houding een eigen aandeel gehad in de gebeurtenissen voorafgaand aan het feit. De aangever is namelijk zelf als eerste overgegaan tot fysiek geweld. Door zijn handelen liep het vervolgens uit de hand. Hij is hoofd aan hoofd gaan staan met de medeverdachte en heeft de verdachte en zijn medeverdachte vastgepakt en vervolgens ook uitgehaald met zijn vuist naar de verdachte. Daarnaast heeft de verdachte oprechte spijt van zijn handelen en heeft hij aangegeven daarvan aantoonbaar te hebben geleerd. Voorts dient rekening te worden gehouden met het feit dat de verdachte ten tijde van het feit nog maar 14 jaar oud was, een blanco strafblaf heeft en dat hij een lange periode in voorarrest heeft gezeten, wat de verdachte als een straf heeft ervaren. Tot slot betreft het een poging en geen voltooid delict, waardoor de straf met een derde verminderd moet worden. Hierbij moet een parallel worden getrokken tussen het volwassenen strafrecht en het jeugdstrafrecht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Om te bepalen welke straf en/of maatregel voor de verdachte gepast is, kijkt de rechtbank naar de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en ook naar de persoon van de verdachte.
De ernst van het feit
De rechtbank overweegt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een zeer ernstig geweldsfeit. De aanleiding voor dit forse geweld is als volgt. Aangever sprak de verdachte in een rijdende trein aan op asociaal gedrag. De verdachte had namelijk zijn geschoeide voeten op een bankje tegenover hem gelegd. De verdachte was hier duidelijk niet van gediend. Er ontstond een discussie en nadat er meerdere beledigingen waren geuit, escaleerde de situatie. Zonder dat daarvoor enige noodzaak is gebleken, heeft de verdachte de aangever met de vuist in het gezicht geslagen en ontstond een worsteling met de aangever, waarna zij samen op de grond zijn beland. De verdachte heeft vervolgens de aangever, terwijl deze op de grond lag en een omstander nota bene probeerde de verdachte weg te trekken, tweemaal met geschoeide voet in het gezicht getrapt. Dit alles is duidelijk te zien op de camerabeelden die van het incident zijn gemaakt en die de rechtbank tijdens het bekijken daarvan als zeer schokkend heeft ervaren.
De rechtbank ziet – in tegenstelling tot het standpunt van de raadsvrouw – geen enkel aanknopingspunt in de gebleken feiten en omstandigheden voor de veronderstelling dat in deze zaak sprake zou zijn geweest van een situatie dat de aangever een dusdanig aandeel in de aanloop naar dit geweld zou hebben gehad, welke het op deze wijze handelen door de verdachte minder ernstig zou maken in die zin dat het tot strafvermindering zou moeten leiden.
De aangever heeft door het door verdachte op hem uitgeoefende geweld pijn en letsel ondervonden. Het is volkomen duidelijk dat dit veel erger had kunnen aflopen; de aangever had door de trap met de geschoeide voet van verdachte in zijn gezicht zwaar gewond kunnen raken.
De verdachte heeft, door aldus te handelen, ervan blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor de lichamelijke integriteit van de aangever en er kennelijk niet bij stil gestaan dat slachtoffers van een dergelijk delict in de regel nog geruime tijd kunnen lijden onder de lichamelijke en psychische gevolgen van wat hen is aangedaan. Dat het veel met de aangever heeft gedaan, blijkt uit zijn verklaring op de zitting in het kader van het spreekrecht. Naar de indruk van de aangever heeft de verdachte tot op heden niet alle verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen.
Bovendien heeft het geweld zich in het openbaar in een trein afgespeeld, in het bijzijn van andere treinreizigers, waardoor ook de gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen toenemen. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Ter zitting heeft de verdachte zich tot de aangever gewend en zijn spijt betuigd. Naar de indruk van de rechtbank toonde de verdachte zich hierbij oprecht.
De persoon van de verdachte
Ten aanzien van de persoon van de verdachte merkt de rechtbank ten eerste op dat de verdachte volgens een uittreksel uit de justitiële documentatie (het strafblad) niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft voorts de rapporten van de Raad over de persoon van de verdachte gelezen. De Raad heeft in het rapport van 3 oktober 2019 geadviseerd om bij bewezenverklaring van het feit aan de verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen en als bijzondere voorwaarden het zich laten begeleiden door de jeugdreclassering in het kader van de meldplicht, het volgen van emotie-regulatie therapie bij De Waag, het deel blijven nemen aan de hulp van Westcoaching, het volgen van onderwijs en het hebben van een nuttige vrije tijdsbesteding via Real Social dan wel een bijbaan.
Op de zitting is namens de Raad het strafadvies gehandhaafd. In aanvulling daarop is naar voren gebracht dat de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten, zou kunnen worden omgezet in het onvoorwaardelijke deel van de geadviseerde werkstraf. Het voorarrest heeft geleid tot strafbeleving bij de verdachte en de praktijk heeft uitgewezen dat hij inmiddels van zijn handelen lijkt te hebben geleerd.
Het is volgens de Raad met name van belang dat de verdachte gedurende een proeftijd van 2 jaren de benodigde behandeling krijgt bij De Waag, waarvoor hij al aangemeld is. Verder moet hij de huidige, al lopende, hulpverlening en begeleiding voortzetten waarbij de jeugdreclassering toezicht dient te gehouden op zijn schoolgang, vrijetijdsbesteding en vriendenkring. Een voorwaardelijk strafdeel in de vorm van een werkstraf dient als stok achter de deur om herhaling te voorkomen.
De rechtbank kan zich ten dele vinden in het advies van de Raad. Gelet op de ernst van het feit acht de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie wel op zijn plaats. Voor het overige zal de rechtbank het advies van de Raad volgen.
De op te leggen straf
Bij het opleggen van de straf houdt de rechtbank, naast de hiervoor beschreven omstandigheden, ook rekening met de oriëntatiepunten die gelden voor soortgelijke feiten.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de hoogte van de straf nog meer dan de officier van justitie rekening met de nog jonge leeftijd van de verdachte in combinatie met de duur van het ondervonden voorarrest, en het stevige jeugdreclasseringskader met hulpverlening en begeleiding dat hem de komende twee jaren nog te wachten staat. Mede in het belang van de maatschappij dient de nadruk thans te liggen op een positieve ontwikkeling van de verdachte richting volwassenheid, en de rechtbank meent dat dat dit het meeste kans van slagen heeft met het voorwaardelijke strafdeel en de daarbij gestelde voorwaarden. De rechtbank komt daarom naast de op te leggen onvoorwaardelijke jeugddetentie niet meer toe aan een onvoorwaardelijke werkstraf, zoals door de officier van justitie geëist.
Alles afwegende zal de rechtbank aan de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie en een voorwaardelijke werkstraf van hierna te melden duur met daarbij de door de Raad geadviseerde voorwaarden opleggen. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten zal van het onvoorwaardelijk strafdeel worden afgetrokken.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De straf die de rechtbank zal opleggen, is gebaseerd op de artikelen:
45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals ze golden op het moment dat het feit gepleegd werd.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd, te weten:
POGING TOT ZWARE MISHANDELING;
verklaart dit feit en de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen wat meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
een jeugddetentie voor de duur van 34 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, voor zover die tijd niet al op een andere straf in mindering is gebracht;
en
een taakstraf, bestaande uit
een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
40 UREN;
beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
20 DAGEN;
bepaalt dat deze werkstraf
gedurende een proeftijd van 2 jaren niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van de volgende voorwaarden.
1. dat hij zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
2. dat hij zich gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
3. dat hij zich gedurende de proeftijd voor het volgen van emotie-regulatie therapie onder behandeling zal stellen van De Waag of een soortgelijke instelling op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
4. dat hij gedurende de proeftijd zal deelnemen aan Westcoaching op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
5. dat hij gedurende de proeftijd onderwijs en/of stage volgt;
6. dat hij gedurende de proeftijd een nuttige vrije tijdsbesteding heeft bij Real Social of in de vorm van een bijbaan;
geeft aan Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden
,een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn verder dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
7. voor het vaststellen van zijn identiteit zal meewerken aan het nemen van een of
meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs zal laten zien (artikel 1 van de Wet op de
identificatieplicht);
8. zal meewerken aan het jeugdreclasseringstoezicht en aan huisbezoeken (artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht).
De rechtbank heft tot slot het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C. Bruining, kinderrechter, voorzitter,
mr. C.F. Mewe, kinderrechter,
en mr. R.J. Wortelboer, kinderrechter-plv.,
in tegenwoordigheid van mr. R. Westerhof, griffier,
en is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 21 oktober 2019.
Mr. R.J. Wortelboer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlagen:
1) De tenlastelegging
2) De bewezenverklaring
Bijlage 1. De tenlastelegging
Aan bovenbedoeld gedagvaarde persoon is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 27 juli 2019 Delft, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met dat opzet voor die [slachtoffer] is gaan staan en/of die [slachtoffer] (vervolgens) met zijn vuist in zijn gezicht heeft geslagen en/of die [slachtoffer] naar de grond heeft getrokken en/of die [slachtoffer] met geschoeide voet in het gezicht heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 juli 2019 te Delft, althans in Nederland op of aan de openbare weg, in een treincoupé, in elk geval op of aan de openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het
- meermalen met gebalde vuist slaan in het gezicht, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer] , en/of
- uit balans brengen en naar de grond brengen van die [slachtoffer] , en/of
- meermalen schoppen en/of trappen in het gezicht, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer] (terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag).
Bijlage 2. De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 27 juli 2019
teDelft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet die [slachtoffer] met geschoeide voet in het gezicht heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Eventuele taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.

Voetnoten

1.De hierna genoemde pagina’s zijn terug te vinden in het dossier met het nummer vinden in het dossier van politie Eenheid Den Haag met het nummer PL1500-2019209514, pagina’s 1 tot en met 66.