ECLI:NL:RBDHA:2019:10957

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2019
Publicatiedatum
18 oktober 2019
Zaaknummer
AWB 19/4320
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag door afwijkende handtekeningen op machtigingen en visumaanvraagformulier

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de minister van Buitenlandse Zaken. Eiser had een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf, welke door de minister op 27 september 2018 werd afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd op 3 mei 2019 door de minister kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de handtekening van eiser op de overgelegde machtiging sterk afwijkt van de handtekening op het visumaanvraagformulier en in het paspoort. Hierdoor was de machtiging niet rechtsgeldig, omdat niet kon worden vastgesteld dat de indiener gemachtigd was om namens eiser een bezwaarschrift in te dienen. Eiser heeft in een brief van 24 juni 2019 aangegeven dat hij zijn handtekening had veranderd omdat hij zijn oude handtekening te kinderlijk vond. De rechtbank oordeelde echter dat deze verklaring onvoldoende was om het gebrek te herstellen. De rechtbank heeft het beroep van eiser kennelijk ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de partijen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/4320
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 oktober 2019 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

en
de minister van Buitenlandse Zaken, daaronder begrepen zijn rechtsvoorganger(s), verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een visum voor kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 3 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Overwegingen

1. Verweerder heeft in het bestreden besluit het door mevrouw [eiser]
ingediende bezwaar, op grond van artikel 70, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), bezien in samenhang met artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat de handtekening van eiser op de overgelegde machtiging sterk afwijkt van de handtekening van eiser op het visumaanvraagformulier en/of de handtekening in het paspoort. De overgelegde machtiging is niet rechtsgeldig, omdat daaruit niet blijkt dat de indiener van het bezwaarschrift gemachtigd is om namens eiser een bezwaarschrift in te dienen.
2. In de door mevrouw [eiser] ingezonden brief van 24 juni 2019 stelt zij dat eiser gedurende de visumaanvraag een nieuwe handtekening heeft aangenomen omdat hij zijn oude handtekening te kinderlijk vond.
2.1.
Op grond van artikel 70, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover van belang, wordt, in afwijking van de artikelen 2:1 en 8:24 van de Awb, het bezwaar ingesteld door de vreemdeling in persoon, zijn wettelijke vertegenwoordiger, zijn bijzondere gemachtigde, zijn referent of een advocaat.
Op grond van artikel 2:1, tweede lid, van de Awb kan het bestuursorgaan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.
Op grond van artikel 6:6 van de Awb kan het bezwaar of beroep, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen hiervan, niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2.2.
De rechtbank stelt vast dat in bezwaar in eerste instantie geen machtiging is overgelegd. Nadat verweerder een herstelverzuimtermijn had geboden is er een machtiging gedateerd 17 april 2019 overgelegd. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat de handtekening op deze machtiging sterk afwijkt van de handtekening van eiser op het visumaanvraagformulier en de handtekening in zijn paspoort. Dit gebrek is tot op heden niet gerepareerd. De enkele stelling van [eiser] in haar brief van 24 juni 2019 dat eiser gedurende de visumaanvraag een nieuwe handtekening heeft aangenomen omdat hij zijn oude handtekening te kinderlijk vond, is daartoe onvoldoende. Overigens is door de eisende partij niet gereageerd op de brief van de rechtbank van 2 oktober 2019 waarin werd gevraagd om een verklaring voor de door de rechtbank geconstateerde discrepantie tussen de handtekening op de machtiging voor het ingediende beroep en het visumaanvraagformulier.
3. Het beroep is kennelijk ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Rademakers-Heins, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 21 oktober 2019.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.