ECLI:NL:RBDHA:2019:10956
Rechtbank Den Haag
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Wraking van rechter in kort geding procedure wegens vermeende vooringenomenheid
In deze zaak heeft verzoeker de rechtbank verzocht om een datum te bepalen voor een zitting in kort geding. De mondelinge behandeling was aanvankelijk gepland op 8 juli 2019, maar verzoeker vroeg om een eerdere datum. De zitting werd vervolgens verplaatst naar 1 juli 2019. Op de ochtend van die dag werd verzoeker door de griffier geïnformeerd dat de zitting niet doorging en dat er een nieuwe datum zou worden vastgesteld. Verzoeker was van mening dat deze beslissing zo onbegrijpelijk was dat deze alleen verklaard kon worden door vooringenomenheid van de rechter. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 27 juli 2019, maar de wrakingskamer oordeelde dat dit verzoek te laat was ingediend, aangezien verzoeker geen redelijke verklaring kon geven voor het tijdsverloop van 26 dagen. De wrakingskamer benadrukte dat het niet doorgaan van de zitting een processuele beslissing is en op zichzelf geen grond voor wraking vormt. De wrakingskamer verklaarde verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek en bepaalde dat de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.