ECLI:NL:RBDHA:2019:10953

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2019
Publicatiedatum
18 oktober 2019
Zaaknummer
C/09/580505 / KG RK 19-1292
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in faillissementsprocedure met betrekking tot de rechter-commissaris

Op 14 oktober 2019 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag het wrakingsverzoek van verzoeker afgewezen. Verzoeker, die verblijft in een penitentiaire inrichting, had de wraking aangevraagd tegen mr. G.H.M. Smelt, de rechter-commissaris in zijn faillissementszaak. De wrakingsgronden waren gebaseerd op een procedurele beslissing van de rechter-commissaris en de bejegening van verzoeker tijdens eerdere verhoren. De wrakingskamer oordeelde dat procedurele beslissingen in beginsel geen grond voor wraking vormen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dat rechtvaardigen. In dit geval was er geen sprake van zodanige omstandigheden. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter kritisch moet kunnen bevragen en dat er geen concrete feiten waren die de schijn van partijdigheid konden onderbouwen. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek tot wraking niet toewijsbaar was en dat het proces in de hoofdzaak voortgezet moest worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2019/57
zaak- /rekestnummer: C/09/580505 / KG RK 19-1292
Beslissing van 14 oktober 2019
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
thans verblijvend in de Penitentiaire Inrichting te [plaatsnaam] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat mr. P.H.J. Körver te Den Haag,
strekkende tot de wraking van
mr. G.H.M. Smelt,
rechter-commissaris in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter-commissaris.
Belanghebbende in deze procedure is:
mr. M.M.E. van Veen-Oudenaarden, curator in het faillissement van verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 23 september 2019, met als bijlage de brief van mr. P.H.J. Körver van 20 september 2019;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 2 oktober 2019;
- de e-mail met bijlagen van mr. P.C. Rijken (die eveneens de advocaat is van verzoeker in diens faillissement) van 3 oktober 2019.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman mr. P.H.J. Körver;
- de rechter-commissaris;
- de belanghebbende.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter-commissaris in de zaak met nummer C/09/17/219 F.
Op 15 juni 2017 is verzoeker failliet verklaard. De rechter-commissaris is benoemd om toezicht te houden op het beheer en de vereffening van de failliete boedel. Verzoeker is in dat kader vanaf genoemde datum meerdere keren bij de rechter-commissaris verhoord. Verzoeker is na de faillietverklaring op verzoek van de rechter-commissaris voorts enkele malen in verzekerde bewaring gesteld omdat hij heeft geweigerd te voldoen aan zijn verplichting ex artikel 105 Faillissementswet (Fw) om inlichtingen te verschaffen. In de aanloop naar de behandeling door de rechter-commissaris van het door mr. Rijken namens verzoeker ingediende artikel 69 Fw-verzoek (gepland op 24 september 2019), heeft verzoeker de rechter-commissaris gewraakt.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd:
a. De rechter-commissaris heeft per brief van 20 september 2019 aan verzoeker kenbaar gemaakt dat de mogelijkheid bestond dat tijdens het verhoor in het kader van het ingediende artikel 69 Fw-verzoek op 24 september 2019 ook vragen aan verzoeker zouden worden gesteld in het kader van artikel 105 Fw.
b. De rechter-commissaris heeft verzoeker tijdens de faillissementsverhoren onheus bejegend, beschouwt verzoeker als een leugenaar en heeft zich meerdere keren intimiderend opgesteld jegens verzoeker. In het bijzonder tijdens het verhoor van 10 september 2019 heeft de rechter-commissaris zich intimiderend opgesteld jegens verzoeker door hem reeds bij binnenkomst te vragen of hij de volmacht al had getekend.
c. De rechter-commissaris heeft op 5 september 2019 een mail aan de curator gestuurd met
- onder meer - de volgende inhoud: “
Als failliet de bank aanschrijft dat de volmacht herroepen is en dat de bank niet mag reageren naar de gewezen gevolmachtigde, hoort u niets. Failliet blijft vrij, zijn vermogen buiten schot en waarschijnlijk zal hij ontkennen iets gedaan te hebben. Er komt dan, anders dan betoogd, geen moment dat failliet duidelijk niet meewerkt. U krijgt geen informatie en geen nieuwe volmacht. Dan is het de facto klaar”.
Al deze omstandigheden tezamen geven volgens verzoeker grond om te vrezen dat het de rechter-commissaris aan onpartijdigheid ontbreekt.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2
Ten aanzien van wrakingsgrond a
Verzoeker vindt de rechter-commissaris vooringenomen omdat deze een onjuiste (tussen)beslissing heeft genomen. De rechter-commissaris heeft voorafgaand aan het verhoor van 24 september 2019 in verband met het namens verzoeker ingediende verzoek op grond van artikel 69 Fw per brief aan de advocaten laten weten dat de mogelijkheid bestond dat ook over de verplichtingen van verzoeker als bedoeld in artikel 105 Fw vragen zouden worden gesteld, terwijl het verhoor op 24 september 2019 louter was bedoeld om verzoeker te horen op zijn artikel 69 Fw-verzoek. De combinatie van het verhoor op grond van artikel 69 Fw en artikel 105 Fw wordt aldus als pressiemiddel jegens verzoeker gebruikt. Dit is volgens verzoeker de spreekwoordelijke druppel geweest die de emmer heeft doen overlopen en is daarmee de aanleiding voor indiening van het wrakingsverzoek. Ten aanzien van deze wrakingsgrond oordeelt de wrakingkamer dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Hieruit volgt dat het wrakingsverzoek, voor zover het is gebaseerd op de (tussen)beslissing, niet toewijsbaar is.
3.3
Ten aanzien van wrakingsgrond b
Deze wrakingsgrond ziet in het bijzonder op de manier waarop de rechter-commissaris verzoeker heeft bejegend. De rechter-commissaris heeft op de wrakingszitting in dit verband verklaard dat het zijn taak is om informatie te verkrijgen en dat hij, afhankelijk van de omstandigheden, zijn houding afwisselt van vriendelijk naar ‘functioneel boos’. De wrakingskamer stelt voorop dat de rechter-commissaris een failliet kritisch moet kunnen bevragen. Daartoe dient voldoende ruimte te bestaan en die ruimte moet de rechter-commissaris ook (kunnen) nemen. De wrakingskamer neemt zonder meer aan dat de rechter-commissaris verzoeker uiterst kritisch heeft bevraagd, maar dit leidt alleen dan tot een geslaagd verzoek om wraking indien uit concrete feiten en omstandigheden zou worden afgeleid dat in de bejegening (de schijn van) partijdigheid van de rechter-commissaris besloten ligt, bijvoorbeeld in het geval uit diens gedragingen kan worden afgeleid dat hij in het geheel niet meer open staat voor het betoog van verzoeker. Die concrete feiten en omstandigheden zijn de wrakingskamer niet gebleken. Voor klachten over de bejegening is - behoudens hierboven genoemde omstandigheden - de wrakingsprocedure niet bedoeld. Daarvoor is een afzonderlijke klachtprocedure in het leven geroepen. Daarom wordt het verzoek ook op dit punt afgewezen.
3.4
Ten aanzien van wrakingsgrond c
Dan resteert de wrakingsgrond betreffende de e-mail van de rechter-commissaris aan de curator van 5 september 2019, in het bijzonder de zinsnede: “
Failliet blijft vrij, zijn vermogen buiten schot en waarschijnlijk zal hij ontkennen iets gedaan te hebben”. Ook hierin ziet de wrakingskamer geen grond voor toekenning van het wrakingsverzoek. Weliswaar schetst de rechter-commissaris een mogelijk scenario waarin een herroepelijke volmacht geen enkele waarde heeft bij het verkrijgen van informatie bij de bank, maar mede in het licht van de omstandigheid dat verzoeker van stonde af aan heeft geweigerd een volmacht aan de curator te verstrekken, kan uit die enkele opmerking in de mail niet de (schijn van) partijdigheid van de rechter-commissaris worden afgeleid. Het verzoek wordt dan ook op dit punt afgewezen.
3.5
Gelet op het vorenstaande is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek afgewezen dient te worden.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn advocaat mr. P.H.J. Körver;
• de belanghebbende;
• de rechter-commissaris;
Deze beslissing is gegeven door de mrs. J.A. van Steen, T.A. de Hek en J. Brandt in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Haalem en in openbaar uitgesproken op 14 oktober 2019.
Bij ontstentenis van de voorzitter ondertekend door de oudste rechter.
de griffier de oudste rechter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.