ECLI:NL:RBDHA:2019:10924

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2019
Publicatiedatum
17 oktober 2019
Zaaknummer
C/09/579032 / KG RK 19-1190
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 23 september 2019 het wrakingsverzoek van verzoeker afgewezen. Verzoeker had de wraking van rechter M.H. Rochat aangevraagd, omdat hij meende dat de motivering van de beslissing op zijn verzoek om een proces-verbaal (p-v) te verstrekken gebrekkig was. De wrakingskamer overwoog dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat de motivering van een beslissing als grond voor wraking kan dienen. De wrakingskamer concludeerde dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoende waren om aan te nemen dat er sprake was van (de schijn van) partijdigheid van de rechter. Verzoeker had onder andere gesteld dat de rechter onwelwillend was tegenover zijn verzoek om het p-v en dat er sprake was van vooringenomenheid, maar de wrakingskamer oordeelde dat deze stellingen onvoldoende onderbouwd waren. De wrakingskamer benadrukte dat de juistheid van de rechterlijke beslissing op de incidentele vordering alleen kan worden beoordeeld als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. De beslissing van de wrakingskamer is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2019/51
zaak- /rekestnummer: C/09/57932/ KG RK 19/1190
Beslissing van 23 september 2019
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
gemachtigde mr. S. Springer te Amstelveen,
strekkende tot de wraking van
mr. M.H. Rochat,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
- de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V. Hillegomsche Houthandel (hierna: Houthandel), gemachtigde mr. P.P. Otte.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 20 augustus 2019;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 2 september 2019.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 9 september 2019 zijn verschenen: de gemachtigden van zowel verzoeker als belanghebbende. De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.
De gemachtigde van verzoeker heeft ter zitting pleitaantekeningen voorgedragen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer 7533157 \ CV EXPL 19-653 tussen Houthandel en verzoeker. In die zaak is op 20 juni 2019 een inlichtingen- en schikkingscomparitie in het incident gehouden. Daarna is vonnis bepaald in het door verzoeker opgeworpen incident tot onbevoegdheid van de rechtbank. Bij vonnis van 17 juli 2019 (hierna: het vonnis) is, kort gezegd, de incidentele vordering afgewezen, de hoofdzaak verwezen naar een rolzitting voor het door verzoeker nemen van een conclusie van antwoord en iedere verdere uitspraak aangehouden.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke wrakingsverzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. In het vonnis staat vermeld dat Houthandel ter comparitie heeft laten weten te onderschrijven dat verzoeker met Houthandel niet handelde als consument. Dat heeft verzoeker Houthandel echter nooit horen zeggen. Verzoeker heeft, toen hij op 19 juli 2019 kennis nam van de inhoud van het vonnis, daarom het proces-verbaal (hierna: p-v) opgevraagd van de comparitie. De rechtbank heeft op dat (door verzoeker herhaalde) verzoek gereageerd bij brief van 5 augustus 2019. De mededeling van de rechtbank in die brief dat er geen toelichting op het verzoek is gegeven, is niet te volgen, nu verzoeker heeft toegelicht dat er mogelijk sprake is van strijd met artikel 24 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechter staat kennelijk onwelwillend tegenover afgifte van het p-v omdat daaruit blijkt dat de wederpartij voormelde uitspraak niet heeft gedaan. Hier komt nog bij de mimiek van de rechter, die ter zitting uitstraalde dat zij degene is die beslist en kan doen en nalaten wat zij wil, en het door de rechter ten onrechte stellen van meerdere vragen aan verzoeker over een bepaald onderwerp, zonder dat daar een reden voor was. Daaruit blijkt van (een schijn van) vooringenomenheid.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat het wrakingsverzoek, dat dateert van 20 augustus 2019, is ingegeven door een opeenstapeling van diverse gebeurtenissen, waarbij de inhoud van de brief van de rechtbank van 5 augustus 2019, die verzoeker stelt te hebben ontvangen op 17 augustus 2019, voor hem de druppel was. De wrakingskamer is van oordeel dat het verzoek in dat licht bezien tijdig is gedaan.
3.3.
Verzoeker heeft onder meer aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de motivering van de beslissing op zijn verzoek om een p-v te verstrekken zodanig gebrekkig is dat deze grond is voor wraking. Uitgangspunt is dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders, in het hier niet aan de orde zijnde geval, indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
3.4.
De wrakingskamer stelt vast dat in de brief van 5 augustus 2019 beleid is verwoord ten aanzien van het verstrekken van een p-v en van zittingsaantekeningen, alsmede de beslissing op het verzoek op basis van dat beleid staat vermeld:

Van zittingen bij de kantonrechter wordt in het algemeen geen proces-verbaal opgemaakt dat achteraf aan partijen wordt verstrekt. Van het verhandelde tijdens zittingen bij de kantonrechter worden wel zittingsaantekeningen gemaakt; deze zijn echter in beginsel alleen voor intern gebruik.
In geval van bijzondere, concreet omschreven omstandigheden kan een verzoek om uitwerking van de aantekeningen van de griffier en toezending daarvan aan partijen in overweging genomen worden. Deze bijzondere omstandigheden zullen moeten worden gesteld en onderbouwd door degene die om uitgewerkte aantekeningen verzoekt. Een dergelijke toelichting werd bij uw verzoek niet aangetroffen.
Indien u meent dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen geven voor toezending van de uitgewerkte zittingsaantekeningen van de griffier, dan wordt u verzocht die omstandigheden aan te dragen en uw verzoek aldus met redenen te omkleden. Uw verzoek zal dan (opnieuw) aan de kantonrechter worden voorgelegd.”
Zoals hiervoor overwogen kunnen dit beleid, die beslissing en de motivering daarvan op zichzelf geen grond vormen voor wraking, terwijl verzoekster geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit volgt dat zich hier de uitzonderingssituatie voordoet. De inhoud van de brief en de daarnaast aangevoerde feiten en omstandigheden, ook indien deze in onderlinge samenhang worden bezien, bieden daartoe geen aanknopingspunten.
3.5.
Daartoe overweegt de wrakingskamer nog dat de juistheid van de rechterlijke beslissing op de incidentele vordering, waar verzoeker ook aanmerkingen op heeft geuit, alleen kan worden beoordeeld als daartegen een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) is aangewend. De wrakingsprocedure is daarvoor niet bestemd.
3.6.
Ten slotte is de wrakingskamer niet gebleken van concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat in de bejegening van verzoeker door de rechter (de schijn van) partijdigheid van de rechter besloten ligt. Hetgeen verzoeker daartoe naar voren heeft gebracht, zoals beweerdelijke mimiek en als ongebruikelijk ervaren vragen van de rechter ter zitting, is onvoldoende.
3.7.
De stellingen van verzoeker kunnen dan ook geen grond vormen voor wraking. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• verzoeker p/a zijn gemachtigde
• belanghebbende p/a zijn gemachtigde
• de rechter
Deze beslissing is gegeven door de mrs. J.A. van Steen, T.F. Hesselink en M.C. Ritsema van Eck-van Drempt in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.A.E. Scheers en in openbaar uitgesproken op 23 september 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.