Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 21 december 2018, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het vonnis van 17 april 2019, waarin een descente en comparitie van partijen is bevolen;
- de brief van 18 juni 2019 van Makers, met overlegging van nadere producties en een toelichting daarop;
- de brief van 18 juni 2019 van EAT, met een aanvullende productie;
- het proces-verbaal van de descente en comparitie van partijen van 4 juli 2019.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Beoordelingskader
nietdoor verjaring kunnen ontstaan. Partijen zijn in geschil over de vraag of het onderhavige overpad een voortdurende erfdienstbaarheid is. Die vraag zal de rechtbank als eerste beantwoorden.
dezulke welke tot dezelver uitoefening ’s menschen toedoen noodig hebben, als daar zijn: het regt van overgang, van water te halen, beesten te weiden en andere soortgelijke.'
Tweede Deel Zakenrecht, Bijzonder Deel I(9e druk, 1963, p. 231); HR 6 oktober 1954,
NJ1954/657; HR 27 september 1996,
NJ1997/496 m.nt. W.M. Kleijn).
NJ1997/496), waarin de Hoge Raad een uitzonderingssituatie aanvaardde. De rechtbank is met EAT van oordeel dat de door Makers gemaakte vergelijking met dat arrest niet opgaat, zij het om andere redenen. In het geval waarover de Hoge Raad in voormeld arrest heeft geoordeeld stond het volgende centraal. In een muur die twee erven (die daarvoor in één hand waren geweest) van elkaar scheidde stond een deur die leidde naar een kelder van het heersende erf. De eigenaar van het heersende erf kon de kelderdeur enkel via het daarvoor gelegen open terrein op het lijdend erf bereiken. Uit de – door de Hoge Raad in stand gelaten – overwegingen van het hof volgt dat de permanente aanwezigheid van die kelderdeur in een muur die beide erven van elkaar scheidde, bepalend was voor het karakter van de inbreuk op het eigendomsrecht van het dienende erf.
(…)”
aangekocht van de familie [B] , er was destijds geen sprake van een recht van overpad of eventuele aanspraak op een erfdienstbaarheid tussen [adres 2] en [adres 1] ( voorzijde). Dit is destijds niet besproken en ook niet opgenomen in de koopakte en tevens is [adres 1] nooit in het bezit geweest van een sleutel van [adres 2] .
Asser/Bartels & Van Velten 52017/196).