In deze zaak vorderde eiser, een huurder van een atelierruimte in een landhuis te Rijswijk, dat de Gemeente Rijswijk aansprakelijk werd gesteld voor schade aan zijn kunstwerken als gevolg van een instortend plafond. De huurovereenkomst tussen eiser en de Gemeente bestond sinds 30 juli 1991 en was stilzwijgend verlengd. Eiser stelde dat de Gemeente als verhuurder verantwoordelijk was voor het onderhoud van het gehuurde en dat de instorting van het plafond te wijten was aan een gebrek in de constructie, veroorzaakt door achterstallig onderhoud. De Gemeente betwistte de aansprakelijkheid en stelde dat de schade was ontstaan door een lekkage van de bovenbuurman, die niet aan haar kon worden toegerekend.
Tijdens de zitting op 15 oktober 2019 werd de zaak besproken, waarbij de kantonrechter oordeelde dat de Gemeente niet aansprakelijk was voor de schade. De kantonrechter concludeerde dat eiser onvoldoende had aangetoond dat er sprake was van een gebrek dat aan de Gemeente kon worden toegerekend. De Gemeente had geen verwijt te maken met betrekking tot het intreden van het gebrek, aangezien de lekkage was veroorzaakt door de bovenbuurman. Eiser had ook nagelaten voldoende bewijs te leveren dat de Gemeente eerder op de hoogte was van de lekkage.
Uiteindelijk wees de kantonrechter de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten. De kosten aan de zijde van de Gemeente werden vastgesteld op € 420, vermeerderd met wettelijke rente. Dit vonnis werd uitgesproken op 22 oktober 2019 door kantonrechter mr. H.J. van Harten.