ECLI:NL:RBDHA:2019:10916

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2019
Publicatiedatum
17 oktober 2019
Zaaknummer
09-842650-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door het smokkelen van hasj naar Turkije

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 september 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met een ander hasj vanuit Nederland naar Turkije heeft gebracht. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van 297 gram hasj en 101,8 gram cocaïne. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 10 januari 2017, 19 mei 2017 en 25 september 2017. De officier van justitie, mr. D.M. van Gosen, heeft gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf en een taakstraf. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de cocaïne.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte op 23 september 2016 tickets naar Turkije hebben geboekt en op 25 september 2016 naar Antalya zijn gevlogen. De Turkse autoriteiten hebben de medeverdachte op 26 september 2016 aangehouden op Schiphol, waar hij drugs in zijn lichaam had. De rechtbank heeft de verklaringen van de medeverdachte als betrouwbaar beoordeeld, en deze verklaringen werden ondersteund door andere bewijsmiddelen, zoals telefooncommunicatie en getuigenverklaringen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte als medepleger kan worden aangemerkt voor het smokkelen van hasj, maar heeft hem vrijgesproken van de beschuldiging met betrekking tot de cocaïne, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij op de hoogte was van de aanwezigheid van cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 140 uren, in plaats van een gevangenisstraf, rekening houdend met zijn persoonlijke omstandigheden en het advies van de reclassering.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

ZITTING HOUDENDE IN JUSTITIEEL COMPLEX SCHIPHOL TE BADHOEVEDORP

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842650-16
Datum uitspraak: 25 september 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 10 januari 2017 en 19 mei 2017 (
pro forma) en 25 september 2017 (
inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.M. van Gosen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M.T. van der Wulp, advocaat te Rotterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 25 september 2016 tot en met 26 september 2016 te Den Haag en/of (luchthaven) Schiphol (gemeente Haarlemmermeer), in elk geval in Nederland en/of te Antalya, in elk geval in Turkije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht 101,8 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I, aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 25 september 2016 tot en met 26 september 2016 te Den Haag en/of (luchthaven) Schiphol, in elk geval in Nederland en/of te Antalya, in elk geval in Turkije tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht 297 gram hash, in elk geval een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hashish) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hashish een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdachte wordt, kort gezegd, verweten dat hij, al dan niet samen met een ander of anderen, in de periode van 25 tot en met 26 september 2016 cocaïne (feit 1) en hasj (feit 2) vanuit Nederland naar Turkije heeft gebracht.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feiten 1 en 2 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van beide feiten. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat de verklaring van de [medeverdachte 1] niet onderbouwd is en volstrekt onbetrouwbaar. Voor het overige ontbreekt enig bewijs omtrent de betrokkenheid van verdachte. Verdachtes wetenschap van de aanwezigheid van de drugs kan daarom niet worden vastgesteld.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Reis naar Turkije
Op 23 september 2016 hebben de verdachte en [medeverdachte 1] in Den Haag tickets naar Turkije geboekt. [2] De verdachte is vervolgens op 25 september 2016 in het gezelschap van
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar Antalya gevlogen. [3]
De Turkse autoriteiten hebben [medeverdachte 1] terug gezet op een vliegtuig naar Nederland, waarna hij op 26 september 2016 is aangehouden op Schiphol. [4]
De verklaringen van [medeverdachte 1] en aangetroffen drugs
Op 26 september 2016 om 18:45 uur heeft [medeverdachte 1] tegenover de politie verklaard dat hij zich niet goed voelde. Hij had al twee dagen een halve kilo hasj, in capsules, in zijn buik zitten. Hij had schulden en moest de hasj naar Turkije brengen. [5]
Vervolgens zijn 39 bolletjes operatief uit zijn lichaam verwijderd. Dit waren 29 bolletjes hasj met een netto gewicht van 297 gram [6] en 10 bolletjes met cocaïne met een netto gewicht van 101,8 gram. Op grond van een eerste indicatieve test leek het om heroïne te gaan.
Toen [medeverdachte 1] na de operatie op 27 september 2016 weer was bijgekomen, verklaarde hij dat hij boos was omdat hem na de operatie was verteld dat hij heroïne in zijn buik had. Hij dacht dat hij hasj had ingenomen. Iemand had zijn leven op het spel gezet. Die persoon moest hangen en hij wilde alles verklaren. De verdachte had hem de drugs gegeven. Ze hadden bij [medeverdachte] , de vriendin van de verdachte, bolletjes gemaakt die hij had geslikt. [7]
Op 24 oktober 2016 heeft [medeverdachte 1] bij de politie verklaard dat hij door de verdachte was benaderd om hasj te smokkelen. Hij noemt de verdachte “ [bijnaam verdachte] ” of [bijnaam verdachte] . Hij zou daar
€ 1.000 voor krijgen en had al € 200,- als voorschot daarvan ontvangen. [medeverdachte 1] had de bolletjes de nacht voor het vertrek ingeslikt in het huis van een vriendin van de verdachte, [medeverdachte] . Zij waren samen in de [bar] en zijn na sluitingstijd met zijn drieën in de auto van [medeverdachte] naar haar huis gegaan. Op de salontafel in de woonkamer lag een grote plastic tas met bolletjes; die waren al klaar. Er lag ook een blok hasj en daarvan moesten nog bolletjes worden gemaakt. [medeverdachte 1] rook dat dit hasj was en heeft hiervan ook bolletjes gemaakt. Daarna heeft hij 35 tot 40 bolletjes geslikt. De verdachte had [medeverdachte 1] gezegd dat het hasj was en [medeverdachte 1] dacht dat het hasj was. Hij vond het een “vieze streek” dat ze hem hebben laten denken dat het hasj was. Als hem wordt verteld dat het tien bolletjes cocaïne betreft, zegt hij: “vandaar dat die smsjes gestuurd zijn. (…) Ze waren heel pissig.” Hij wist niet dat er ook cocaïne in de bolletjes zat. [8]
Overige bevindingen
Uit onderzoek aan de telefoon van [medeverdachte 1] is gebleken dat met zijn telefoon in de periode van 23 tot en met 28 september 2016 (meerdere malen op 25 september 2016) gesprekken zijn gevoerd met verschillende personen, onder wie ‘ [medeverdachte] ’, ‘ [bijnaam verdachte] ’ en ‘ [bijnaam verdachte] ’ en dat [medeverdachte 1] op 26 september 2016 berichten heeft ontvangen van een telefoonnummer dat op naam staat van [medeverdachte] , waarin hem wordt gevraagd contact op te nemen:
‘mattie luister ik ben het [medeverdachte] vriendin van [bijnaam verdachte] bel mij als dit bericht zie moet jou spreken’, ‘Ey mattie maak geen grappen en neem op oke, wat druk jij mij weg ik moet jou spreken wolla’en
‘je maakt grap met verkeerde mensen helaas’. [9]
Uit onderzoek aan een Nokia telefoon van de verdachte is gebleken dat er in de periode van 23 tot en met 25 september 2016 met deze telefoon 14 keer contact is geweest met een nummer dat in gebruik was bij [medeverdachte 1] . [10]
Uit onderzoek aan de iPhone van de verdachte is gebleken dat [medeverdachte 1] in de periode van 7 tot en met 24 september 2016 11 keer contact heeft opgenomen met deze telefoon. [11] Uit onderzoek aan deze iPhone is verder gebleken dat er op 21 oktober 2016 via Tango een gesprek is gevoerd met ene ‘R’. In dit gesprek zegt de verdachte onder andere niet te weten waar “hij” is, dat hij hem elke dag zoekt, dat hij helemaal naar Roosendaal ging naar zijn neef, dat het fout is gegaan en dat als hij gepakt is, het al 4 weken is. [12]
De verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij samen met [medeverdachte 1] naar het reisbureau in Den Haag is geweest. Hij heeft ook verklaard dat hij, nadat [medeverdachte 1] was opgepakt, twee à drie keer werd gebeld door een privénummer. Die persoon noemde zich ‘R’ en vroeg hem waar die jongen was, waarop de verdachte zei dat hij het niet wist. Daarna berichtte R hem via Tango.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij inderdaad [medeverdachte] heeft gevraagd contact op te nemen met [medeverdachte 1] . [13] Van de inhoud van de berichten die zij heeft gestuurd, weet hij niets. De avond voor het vertrek naar Turkije was hij inderdaad samen met [medeverdachte] en [medeverdachte 1] in de [bar] . [14] Hij is samen met [medeverdachte] in haar auto naar haar woning gegaan. Hij kan zich niet meer herinneren of [medeverdachte 1] ook in de auto zat en weet niet meer wat zij in de woning hebben gedaan.
Verklaringen [medeverdachte]
heeft verklaard dat zij een relatie had met [bijnaam verdachte] , de verdachte. [bijnaam verdachte] was met een vriend, een Marokkaanse jongen, op vakantie naar Alanya of Antalya geweest. [bijnaam verdachte] is een week of twee later alleen teruggekomen. Ze heeft ‘ [vriend verdachte] ’, de vriend van [bijnaam verdachte] , een paar keer in de [bar] gezien. Toen [bijnaam verdachte] een dag in Turkije was, belde hij met de mededeling dat [vriend verdachte] werd teruggestuurd om ‘problemen met ISIS enzo’. Vanuit Turkije heeft [bijnaam verdachte] haar gevraagd om naar het nummer van [vriend verdachte] te bellen. De avond voor het vertrek van [bijnaam verdachte] en [vriend verdachte] was zij samen met hen in de [bar] . Rond zes uur in de ochtend zijn zij naar haar woning terug gegaan. Zij is toen gaan slapen. [bijnaam verdachte] en [vriend verdachte] bleven samen in de woonkamer. Rond een uur of 11 gingen ze weg. [15]
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van het uitvoeren van de drugs (cocaïne en hasj).
Voor de beantwoording van deze vraag is de verklaring van [medeverdachte 1] van belang. De rechtbank is, anders dan door de verdediging is betoogd, van oordeel dat [medeverdachte 1] in zijn algemeenheid consistent, logisch en verifieerbaar heeft verklaard en acht zijn verklaring dan ook betrouwbaar. Zijn verklaring wordt niet alleen ondersteund door de verklaring van [medeverdachte] , bijvoorbeeld dat zij de nacht voor het vertrek naar Turkije in haar woning waren en zij [medeverdachte 1] en de verdachte alleen gelaten heeft, maar ook door de telefooncontacten voorafgaand aan de reis en de berichten van [medeverdachte] naar [medeverdachte 1] , nadat hij door Turkije was terug gestuurd. Daarbij komt dat de eerste verklaring van [medeverdachte 1] , afgelegd kort nadat hij na de operatie wakker was geworden, zeer authentiek op de rechtbank overkomt. Dit alles maakt dat de rechtbank de verklaringen van [medeverdachte 1] zal gebruiken voor het bewijs.
Met betrekking tot de vraag of er sprake was van medeplegen, is de rechtbank op basis van de redengevende inhoud van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen - in onderling verband en samenhang bezien en waarnaar in de voetnoten is verwezen - van oordeel dat sprake is geweest van een gezamenlijk optreden van de verdachte en [medeverdachte 1] . Zij hebben beiden een wezenlijke bijdrage geleverd. Immers, zij hebben gezamenlijk de tickets geboekt, hebben samen de hasj in bolletjes verpakt en zijn gezamenlijk naar Turkije gevlogen. Ook hebben zij voorafgaand aan het vertrek meerdere malen telefonisch contact gehad. Daarnaast heeft de verdachte aan [medeverdachte 1] een bedrag van € 1.000,- in het vooruitzicht gesteld en heeft [medeverdachte 1] hiervan al een voorschot van € 200,- ontvangen. De verklaring van [medeverdachte 1] dat hij door de verdachte is benaderd, vindt steun in de inhoud van de berichten van [vriend verdachte] en de inhoud van het gesprek via Tango tussen de verdachte en de onbekend gebleven persoon die zich R. noemt. Hieruit volgt immers dat “hij” zoek is en dat de verdachte deze persoon moet gaan zoeken. Dat dit gesprek over [medeverdachte 1] gaat, blijkt wel uit het gegeven dat het gesprek erover gaat dat het mis is gegaan en dat als hij gepakt zou zijn het precies vier weken is. Op het moment van dat gesprek zat [medeverdachte 1] vier weken in voorlopige hechtenis. De rechtbank ziet deze R. als mogelijke opdrachtgever van de uitvoer van de drugs naar Turkije.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte en [medeverdachte 1] zo bewust en nauw hebben samengewerkt dat zij ten aanzien van de uitvoer van de hasj kunnen worden aangemerkt als medepleger.
Met betrekking tot het uitvoeren van de cocaïne, overweegt de rechtbank dat [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij er geen wetenschap van heeft gehad dat tien van de door hem geslikte bolletjes cocaïne bevatten. Nu voor het overige geen bewijs voorhanden is dat [medeverdachte 1] wetenschap moet hebben gehad van de cocaïne in een deel van de geslikte bolletjes en er evenmin aanknopingspunten in het dossier aanwezig zijn waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte meer wist dan [medeverdachte 1] , zal de rechtbank de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde feit vrijspreken.
Conclusie
Op basis van het voorgaande zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde feit en acht zij wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
2.
hij in de periode van 25 september 2016 tot en met 26 september 2016 te luchthaven Schiphol en te Antalya, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht 297 gram
hasj, zijnde
hasjiesjeen middel vermeld op de bij die wet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 106 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 95 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en daarnaast een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, gelet op de bepleite vrijspraak, niet uitgelaten over de strafmaat.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft, samen met een ander, in totaal 297 gram hasj vanuit Nederland naar Turkije gebracht. Dit is een ernstig feit, aangezien hasj schadelijk is voor de volksgezondheid en om deze reden door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II geplaatst. De verdachte heeft door zo te handelen bijgedragen aan het creëren van aanbod van softdrugs. Bovendien gaat de handel in deze middelen vaak gepaard met vele andere vormen van criminaliteit.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 30 augustus 2017, waaruit volgt dat hij weliswaar eerder is veroordeeld, maar dat deze veroordelingen langer dan vijf jaar geleden zijn.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het ‘voortgangsverslag toezicht’ aan opdrachtgever van Reclassering Nederland van 9 januari 2017. Uit het rapport en het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de verdachte na zijn drugsverslaving zijn leven inmiddels weer op orde heeft. Hij heeft een eigen woonruimte, eigen inkomen en wordt begeleid door Stichting MEE en het JIT (jongeren interventie team). De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en verplichte begeleiding door Stichting MEE. Een gevangenisstraf zou het ingezette plan van aanpak stagneren.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting en de straffen die in min of meer soortgelijke zaken zijn opgelegd. Alles afwegende en ook omdat de rechtbank in tegenstelling tot de officier van justitie niet komt tot een bewezenverklaring van het uitvoeren van cocaïne, acht de rechtbank, gelet op de ernst van het feit, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien weken passend. De rechtbank zal dit echter - gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn strafblad - omzetten in een taakstraf van honderdveertig uren. Gelet hierop, heft de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 van het Wetboek van Strafrecht en 3 en 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van
140 (honderdveertig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
70 (zeventig) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A. van Steen, voorzitter,
mr. R.E. Perquin, rechter,
mr. E.A. Lensink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Schaap, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 september 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [nummer] , van de politie eenheid Den Haag, Districtsrecherche District C/Cter, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 688).
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 117.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 25, met bijlage (p. 26 t/m 34).
4.Proces-verbaal relaas, p. 3; proces-verbaal aanhouding p. 9.
5.Proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte, p. 68.
6.Proces-verbaal Operatie, p. 57; proces-verbaal narcotica expert, p. 123; geschrift, te weten een NFI Rapport Identificatie van drugs en precursoren, d.d. 11 oktober 2016, p. 126 en 127.
7.Proces-verbaal Operatie, p. 58.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 166, 167, 168 en 171.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 80.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 440.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 435 en 436.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 446 en 447, met bijlage (p. 448 t/m 451).
13.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 25 september 2017.
14.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 25 september 2017.
15.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 245, 249 en 250; proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 257, 258 en 259; proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 464.