Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
ZALANDO SE
gedaagde partij,
1.Verloop van de procedure
- de dagvaarding van 21 juni 2019 met twee producties;
- de conclusie van antwoord;
- de akte aan de zijde van Zalando met één productie.
Rechtbank Den Haag
Op 16 oktober 2019 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats ‘s-Gravenhage, uitspraak gedaan in de zaak tussen Zalando SE, een rechtspersoon naar buitenlands recht gevestigd te Berlijn, en een gedaagde partij die in persoon procedeerde. Zalando vorderde een bedrag van € 500,00 van de gedaagde, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten, op basis van een onbetaalde factuur voor online bestelde goederen. De factuur, gedateerd op 18 september 2018, betrof een totaalbedrag van € 988,45 voor diverse artikelen die op 19 september 2018 bij de overburen van de gedaagde zijn afgeleverd.
De gedaagde betwistte de vordering en stelde dat hij nooit artikelen had besteld of ontvangen. Tijdens de procedure is gebleken dat Zalando niet kon aantonen dat de gedaagde de artikelen had ontvangen, aangezien de levering aan de overburen had plaatsgevonden. De kantonrechter oordeelde dat voor een geslaagd beroep op nakoming van een overeenkomst vereist is dat de prestatie opeisbaar is. Aangezien de gedaagde de artikelen niet had ontvangen, was de betalingstermijn van de factuur niet aangevangen, waardoor de vordering van Zalando niet opeisbaar was.
De kantonrechter heeft de vorderingen van Zalando afgewezen en veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, vastgesteld op € 36,00. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 16 oktober 2019.