In deze zaak heeft eiser, die in detentie verblijft, een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, met als doel de opheffing of schorsing van zijn vervangende hechtenis. Eiser is eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden en een schadevergoedingsmaatregel van € 39.358,40, die hij niet heeft voldaan. De tenuitvoerlegging van deze schadevergoedingsmaatregel is overgedragen aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), dat een betalingsregeling heeft voorgesteld. Eiser heeft echter de voorlopige betalingsregeling niet nagekomen en is sinds 11 december 2017 niet meer ingeschreven in de Basisregistratie Personen, waardoor verhaal niet mogelijk is. Eiser vordert dat de Staat wordt veroordeeld tot opheffing van de vervangende hechtenis, omdat hij door zijn detentie geen inkomen kan genereren en daardoor de schadevergoeding niet kan voldoen. De Staat verzet zich tegen deze vordering en stelt dat de vervangende hechtenis rechtmatig is.
De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiser afgewezen. De rechter oordeelde dat de Staat niet onrechtmatig handelt door de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen, aangezien eiser zijn eerdere betalingsverplichtingen niet is nagekomen. De rechter benadrukte dat het CJIB beleidsvrijheid heeft in de uitvoering van schadevergoedingsmaatregelen en dat er geen ruimte is voor een belangenafweging in dit geval. Eiser is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.619,--.