ECLI:NL:RBDHA:2019:10842

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2019
Publicatiedatum
15 oktober 2019
Zaaknummer
09/767043-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van ambtsgeheim en computervredebreuk door politieambtenaar

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld over de verdachte, een politieambtenaar, die zich schuldig heeft gemaakt aan schending van zijn ambtsgeheim en computervredebreuk. De verdachte heeft gedurende een periode van meer dan twee jaar, van 1 januari 2015 tot en met 13 juni 2017, onbevoegd vertrouwelijke informatie in de politiesystemen geraadpleegd. Hij heeft gegevens van derden opgevraagd zonder dat dit noodzakelijk was voor zijn functie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn autorisatie heeft misbruikt door de systemen te bevragen voor privédoeleinden, wat in strijd is met de Wet politiegegevens. De verdachte heeft erkend dat hij deze bevragingen heeft gedaan, maar stelde dat hij dit deed in het kader van zijn werk als politieman. De rechtbank oordeelde echter dat de bevragingen niet in het kader van zijn politietaak zijn gedaan en dat hij zijn ambtsgeheim heeft geschonden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren en ontzetting van het recht om enig publiek ambt te bekleden voor de duur van drie jaren. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de positie van de verdachte als politieambtenaar, waarbij volledige integriteit en onkreukbaarheid verwacht wordt.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/767043-17
Datum uitspraak: 15 oktober 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
N.N.
(persoonsgegevens geanonimiseerd maar bekend onder voormeld parketnummer).

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 27 juni 2019 (regie) en 27 augustus 2019 (inhoudelijk), waarna het onderzoek is gesloten op de terechtzitting van 1 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Mol en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M.J.N. Vermeij naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 t/m 13 juni 2017 te 's-Gravenhage, in ieder geval in Nederland, een geheim waarvan hij, verdachte, (telkens) wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van ambt en/of beroep, te weten als politie ambtenaar en/of uit hoofde van (een) wettelijk voorschrift(en), te weten artikel 3 en/of artikel 7 van de Wet politiegegevens, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden,
immers heeft verdachte meermalen, (telkens) zonder dat dit noodzakelijk was voor de bij of krachtens de Wet Politiegegevens geformuleerde doeleinden, althans voor privégebruik,
in het (geautomatiseerd) bedrijfsprocessensysteem van politie persoonsgegevens en/of kenteken(s) en/of andere informatie behorende bij die perso(o)n(en) en/of kenteken(s) geraadpleegd en/of bevraagd en/of uit dat systeem geëxporteerd/geprint;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 t/m 13 juni 2017 te 's-Gravenhage, in ieder geval in Nederland, (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk in één of meer (delen van) geautomatiseerde werken, namelijk in één of meer (delen van) servers van de politie, is binnen gedrongen met behulp van één of meer valse sleutels, namelijk door onbevoegd gebruik te maken van een gebruikersnaam en/of wachtwoord en/of door zich met een gebruikersnaam en/of wachtwoord toegang te verschaffen tot (delen van) servers van de politie met een ander doel dan waarvoor hem die gebruikersnaam en/of dat wachtwoord ter beschikking stonden en/of waarvoor hem die toegang was toegestaan
en/of (vervolgens) gegevens die waren opgeslagen en/of verwerkt en/of overgedragen door middel van (delen van) die/dat geautomatiseerde werk(en) waarin hij zich wederrechtelijk bevond, voor zichzelf heeft overgenomen en/of opgenomen, namelijk door (telkens) (vertrouwelijke) informatie (omtrent een of meer personen en/of opsporingsonderzoeken) uit een of meer politiesystemen te exporteren en/of te printen en/of (naar zichzelf) te mailen.

3.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

3.1
Inleiding
De verdachte wordt – kort gezegd - verweten dat hij als politieman zijn ambtsgeheim heeft geschonden door gedurende de tenlastegelegde periode bevragingen in de politiesystemen te doen zonder dat dit voor zijn functie-uitoefening noodzakelijk was (feit 1).
In het verlengde daarvan wordt de verdachte verweten computervredebreuk te hebben gepleegd door onbevoegd, immers met een ander doel dan waarvoor hem een autorisatie tot de toegang tot de politiesystemen was verstrekt, deze systemen te bevragen (feit 2).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ontsluiten van geheime informatie zonder dat dit voor de functie-uitoefening noodzakelijk is reeds een schending van het ambtsgeheim oplevert. Hiervoor is niet noodzakelijk dat de informatie met een derde wordt gedeeld.
Het onbevoegd, in strijd met het doel waarvoor ze zijn gegeven, door de verdachte gebruik maken van de inlogcodes tot de computernetwerken van de politie maakt deze codes tot een valse sleutel waardoor sprake is van computervredebreuk, aldus de officier van justitie.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat van schenden van het ambtsgeheim slechts sprake kan zijn indien de verdachte de geheime informatie met een derde zou hebben gedeeld. Daarvan is hier geen sprake zodat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Voorts is aangevoerd dat uit de verklaringen van de verdachte naar voren is gekomen dat de verdachte in de tenlastegelegde periode vierentwintig uur per dag en zeven dagen per week met zijn werk bezig was en dat de zoekslagen in de politiesystemen derhalve altijd gerelateerd waren aan zijn waarnemingen als politieman en steeds verband hielden met (het willen opsporen van) mogelijk crimineel gedrag. Dit betekent dat de verdachte bevoegd gebruik heeft gemaakt van zijn autorisatie en inlogcodes. Er is dan ook geen sprake geweest van ’binnendringen’ in de zin van artikel 138ab van het Wetboek van Strafrecht zodat hij ook van dit feit dient te worden vrijgesproken.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Uit het aanstellingsbesluit blijkt dat de verdachte in oktober 2007 bij de politie in dienst is getreden [2] . Op 28 januari 2008 is de verdachte beëdigd als opsporingsambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak. In verband met de benoeming in zijn ambt heeft de verdachte een geheimhoudingsverklaring ondertekend [3] en de belofte vermeld in artikel 9 lid 1 van het Besluit Algemene Rechtspositie Politie afgelegd [4] .
De verdachte is vervolgens werkzaam geweest aan een politiebureau in ’s-Gravenhage als agent. In 2016 heeft hij gesolliciteerd bij de Dienst Bewaken en Beveiligen (hierna: DBB), waar hij op 3 januari 2017 begon met zijn stageperiode. De opleiding bij de DBB is geëindigd in maart 2017, waarna de verdachte zijn werkzaamheden aan het politiebureau heeft hervat. [5]
De verdachte heeft gedurende de tenlastegelegde periode de politiesystemen (BVI-IB) vele malen, zowel binnen als buiten diensttijd, bevraagd. De verdachte maakte daarbij gebruik van zijn politieaccount, en de bevragingen zagen onder meer op personen, adressen en voertuigen gelieerd aan [naam]. Ook heeft de verdachte bevragingen gedaan op zichzelf, zijn vriendin en zijn broer. Meerdere van deze bevragingen zijn geregistreerd en vervolgens geëxporteerd. [6] Met exporteren is bedoeld het printen, opslaan of verzenden van de informatie. Het gaat daarbij om het tientallen malen raadplegen en bevragen van de politiesystemen in de periode van 1 januari 2015 tot en met 13 juni 2017. [7]
De verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij deze bevragingen heeft gedaan en ook meerdere keren deze informatie heeft geprint of verzonden aan zichzelf. Hij heeft verder verklaard dat hij als privé persoon contact heeft gekregen en gehad met [naam] en diens relaties, en dat dit contact zag op – kort gezegd – het onderzoeken van de mogelijkheden om zakelijke activiteiten met en in relatie tot [naam] te ontplooien. [8]
De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de raadplegingen door de verdachte en het deels exporteren van zijn bevindingen niet zijn gedaan in het kader van zijn politiewerkzaamheden, of voor enig in de Wet Politiegegevens geformuleerd doel. Voornoemde bevragingen zijn niet gedaan in het kader van enig lopend strafrechtelijk onderzoek of ten behoeve van de handhaving van de openbare orde. De verdachte heeft geen van zijn bevragingen vastgelegd in een mutatie.
De rechtbank stelt dan ook vast dat de bevragingen niet zijn gedaan in het kader van de uitoefening van de politietaak. De verklaring van de verdachte dat hij zich vierentwintig uur per dag politieman voelde, kan aan het voorgaande niet afdoen. Het raadplegen van en het zoeken in de politiesystemen is gedaan voor privédoeleinden en kennelijk om zijn nieuwsgierigheid te bevredigen.
Het bevragen van de politiesystemen voor privédoeleinden is echter niet toegestaan.
Bij het opstarten van het politiesysteem BVI-IB komt een waarschuwing in beeld waarin onder andere wordt vermeld dat het bevragen van een persoon zonder gegronde reden en/of noodzaak niet is toegestaan en dat ongeautoriseerde toegang strafbaar is. [9]
Schending van het ambtsgeheim
Ten aanzien van de vraag of de verdachte zich aldus schuldig heeft gemaakt aan schending van het ambtsgeheim, overweegt de rechtbank als volgt. De verdediging heeft betoogd dat geen sprake is van ’schenden’ in de zin van artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht doordat geen informatie met een derde of derden is gedeeld. De vraag is dan wat onder de term ‘schenden” als bedoeld in het artikel moet worden begrepen. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de term ’schenden’ een ruimer begrip is dan de voorheen in het artikel gebruikte term ’bekendmaken’
.De stelling dat van “schenden” alleen sprake kan zijn in geval van het naar buiten brengen van een geheim, vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in het recht. Er kan ook van schenden van een geheim sprake zijn zonder dat dit geheim bekend is gemaakt aan derden. De verdachte heeft zichzelf toegang verschaft tot vertrouwelijke informatie voor privédoeleinden en deze informatie, die niet voor hem bestemd was, voor zichzelf ontsloten. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte zich aldus heeft schuldig gemaakt aan schending van zijn ambtsgeheim zoals onder 1 is ten laste gelegd. De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de woorden ’
en/of artikel 7’ aangezien het gebod tot geheimhouding als bedoeld in artikel 7 van de Wet politiegegevens zich beperkt tot het verstrekken dan wel bekendmaken van geheim te houden politiegegevens, waarvan in deze zaak geen sprake is.
Computervredebreuk
De bevragingen konden alleen maar plaatsvinden doordat de verdachte uit hoofde van zijn aanstelling als opsporingsambtenaar over een autorisatie beschikte om de systemen te raadplegen. Zoals hiervoor is overwogen bestond er vanuit de uitoefening van zijn politietaak geen aanleiding voor het raadplegen of bevragen van de politiesystemen, hetgeen de verdachte ook wist. Naar het oordeel van de rechtbank ging de verdachte met deze niet werkgerelateerde bevragingen de grenzen van de aan hem verleende autorisatie ver te buiten. Door aldus zijn autorisatie te gebruiken voor doeleinden die buiten de grenzen van zijn autorisatie vielen, is hij daarmee wederrechtelijk binnengedrongen in een geautomatiseerd werk als bedoeld in artikel 138ab van het Wetboek van Strafrecht, en heeft hij door zich daartoe op die manier de toegang te verwerven gebruik gemaakt van een valse sleutel in de zin van het artikel.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 13 juni 2017 te ’s-Gravenhage een geheim waarvan hij, verdachte, (telkens) wist dat hij uit hoofde van ambt, te weten als politieambtenaar en uit hoofde van wettelijk voorschrift, te weten artikel 3 van de Wet politiegegevens, verplicht was
hette bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft verdachte meermalen, (telkens) zonder dat dit noodzakelijk was voor de bij of krachtens de Wet politiegegevens geformuleerde doeleinden in het (geautomatiseerd) bedrijfsprocessen-systeem van
depolitie persoonsgegevens en kenteken(s) en informatie behorende bij die perso(o)n(en) en kenteken(s) geraadpleegd en/of bevraagd en/of uit dat systeem geëxporteerd/geprint;
2.
hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 13 juni 2017 te ’s-Gravenhage (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk in één of meer geautomatiseerde werken, namelijk in één of meer servers van de politie, is binnen gedrongen met behulp van één of meer valse sleutels, namelijk door onbevoegd gebruik te maken van een gebruikersnaam en wachtwoord en door zich met een gebruikersnaam en wachtwoord toegang te verschaffen tot servers van de politie met een ander doel dan waarvoor hem die gebruikersnaam en dat wachtwoord ter beschikking stonden en/of waarvoor hem die toegang was toegestaan en (vervolgens) gegevens die waren opgeslagen en/of verwerkt en/of overgedragen door middel van die geautomatiseerde werken waarin hij zich wederrechtelijk bevond, voor zichzelf heeft overgenomen, namelijk door (telkens) (vertrouwelijke) informatie (omtrent een of meer personen) uit een of meer politiesystemen te exporteren en/of te printen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De rechtbank komt thans toe aan de beantwoording van de vraag of ten aanzien van de verdachte een schulduitsluitingsgrond kan worden aangenomen.
De verdediging heeft in dat verband aangevoerd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld. Wellicht is de verdachte doorgeschoten in zijn taakopvatting maar hij heeft verschoonbaar gedwaald omtrent de vraag of hij bij het doen van de bevragingen binnen de kaders van zijn bevoegdheid bleef. De verdachte meende oprecht dat dit laatste het geval was.
Voorts heeft de raadsman een beroep gedaan op de schulduitsluitingsgrond psychische overmacht. Er was bij de verdachte bij het doen van de bevragingen telkens sprake van een van buiten komende dwang, een signaal in zijn omgeving dat er ’iets niet in de haak was’ waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon en hoefde te bieden. Derhalve dient hij op deze grond te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Afwezigheid van alle schuld
De verdediging heeft allereerst een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld omdat sprake zou zijn van verontschuldigbare rechtsdwaling. Dit verweer kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen.
De rechtbank is van oordeel dat van de verdachte als politieman, die een ambtseed heeft afgelegd, mag worden gevergd dat hij bekend is met de regelgeving omtrent het doen van bevragingen in de politiesystemen. Voorts mag van hem uit hoofde van zijn functie een hoge mate van zorgvuldigheid worden gevraagd als het gaat om het inzien van privacygevoelige gegevens van anderen. Het moet voor de verdachte daarbij duidelijk zijn geweest dat hij op het moment van de bevragingen, die hij deed met het oog op privé doeleinden, niet bezig was met de opsporing van strafbare feiten die betrekking hadden op de personen en zaken die hij in het systeem opzocht. Daar komt nog bij dat vast staat dat telkens wanneer het systeem werd bevraagd, een duidelijke waarschuwing in beeld kwam dat raadplegen zonder noodzaak niet toegestaan en strafbaar is.
Gelet op dit alles acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat de verdachte geen weet heeft gehad van het ongeoorloofde van zijn handelen en dat hij heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien daarvan. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Psychische overmacht
De verdediging heeft ter onderbouwing van dit verweer onder meer verwezen naar de ten aanzien van de verdachte opgestelde rapporten van de psychiaters Van Marle en Van Beem.
De rechtbank zal de verschillende ter zake doende rapportages van de deskundigen bespreken en daaraan vervolgens een conclusie verbinden.
In zijn rapport van 21 april 2018 heeft psychiater dr. H.J.C. van Marle geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een aanpassingsstoornis in emoties en gedrag waarvan een van de symptomen is geweest het zeer frequent ook buiten werktijd opzoeken van informatie in politiesystemen door middel van bevragingen. De bevragingen werden gedaan zonder na te denken vanuit rusteloosheid, onzekerheid en gevoelens van onveiligheid. De verdachte is zich het excessieve karakter ervan niet bewust geweest, het was een impulsieve daad.
Psychiater M. van Beem heeft op 11 december 2018 een rapport uitgebracht. De deskundige komt tot het oordeel dat de aanpassingsstoornis bij de verdachte heeft geleid tot het veelvuldig controleren van de politiesystemen. De verdachte was zich niet bewust van de ontoelaatbaarheid van zijn gedragingen omdat hij van mening was dat hij zijn werk als politieman vervulde. Ook het uitprinten van de opgevraagde gegevens was geen selectief en bewust proces, aldus de deskundige.
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van de Pro Justitia rapportage van
14 september 2018 van psycholoog drs. T. ’t Hoen. Ook hij komt tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een aanpassingsstoornis in emoties en gedrag alsmede van narcistische trekken in de persoonlijkheid. Deze stoornis heeft in combinatie met de onderliggende persoonlijkheidstrekken weliswaar een rol gespeeld bij het ten laste gelegde, maar tegelijkertijd kan worden aangenomen dat de verdachte zeer goed op de hoogte was van de wederrechtelijkheid van zijn gedrag en weloverwogen de keuze heeft gemaakt om de informatie uit de systemen op te vragen. Van een verhoogde impulsiviteit is geen sprake.
De deskundige ziet geen aanleiding om het ten laste gelegde in (enigszins) verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De deskundige ’t Hoen heeft naar aanleiding van aanvullende vragen van de verdediging en de officier van justitie nader gerapporteerd op 19 augustus 2019. Uit deze aanvullende rapportage komt onder meer naar voren dat de verdachte als gevolg van de situatie waarin hij terecht was gekomen symptomen van de stoornis ervoer. Dit wil echter niet zeggen dat de stoornis dermate heeft doorgewerkt dat er van een verminderde toerekeningsvatbaarheid sprake was.
Er zijn geen redenen om aan te nemen dat er bij de verdachte door de stoornis dusdanige beperkingen waren dat hij de wederrechtelijkheid van zijn gedrag niet heeft kunnen inzien.
Voorts heeft de deskundige wederom aangegeven dat de verdachte geen impulsieve man is. Hij heeft juist wel nagedacht en geredeneerd en is vervolgens gaan handelen.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht, en uit het verhandelde ter terechtzitting is niet aannemelijk geworden dat de verdachte zich toegang tot de politiesystemen heeft verschaft en deze heeft geraadpleegd als gevolg van een van buiten komende drang waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet hoefde te bieden. De rechtbank ziet niet in waaruit die van buiten komende drang zou hebben bestaan. De verdachte heeft telkenmale op eigen initiatief, vaak buiten diensttijd en voor privédoeleinden, de systemen geraadpleegd. Hij heeft daarbij weloverwogen keuzes gemaakt en is daarnaar gaan handelen. Hij is ook gestopt en heeft dus kunnen stoppen met bevragen en exporteren nadat hij het vermoeden heeft gekregen dat hij onderwerp van onderzoek door de politie was. In zoverre is ook niet aannemelijk geworden dat er bij verdachte sprake is geweest van een hoge mate van impulsiviteit, of een andere drang waaraan hij geen weerstand zou kunnen bieden, laat staan dat aannemelijk is geworden waarom dat niet van hem kon worden gevergd.
Het beroep op psychische overmacht kan daarom niet slagen.
Voorts geven de hiervoor weergegeven rapporten de rechtbank geen aanleiding om op een andere grond tot de conclusie te komen dat de feiten de verdachte niet zouden kunnen worden aangerekend. De rechtbank acht de rapportages van deskundige ’t Hoen en
de daaraan verbonden conclusies op zorgvuldige wijze onderbouwd en zij neemt deze conclusies over.

5.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de verdachte een verbod om enig publiek ambt uit te oefenen voor de duur van vijf jaren op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat bij een bewezenverklaring van de feiten het opleggen van een vrijheidsstraf of een taakstraf niet aan de orde dient te zijn. Er zijn in deze zaak geen gegevens van privépersonen naar derden gelekt zodat er in die zin geen slachtoffers zijn. Volstaan zou kunnen worden met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft gedurende lange tijd onbevoegd vertrouwelijke informatie in de politiesystemen opgezocht en daarin gegevens van derden geraadpleegd. Hij heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan computervredebreuk en schending van zijn ambtsgeheim. Politiegegevens zijn naar hun aard vertrouwelijk en dienen slechts ten behoeve van strikt geformuleerde doeleinden die samenhangen met de wettelijke taak van de politie. Burgers moeten zich erbij neerleggen dat gegevens aangaande hun persoonlijke leven binnen de grenzen van de wet in de politiesystemen worden verzameld. Daar staat tegenover dat zij van politiefunctionarissen mogen verwachten dat deze zich houden aan de hun bij wet opgelegde beperkingen en op een zorgvuldige en respectvolle wijze omgaan met de gegevens van burgers. De verdachte nam als politieambtenaar, gelet op zijn taak en functie, een bijzondere plaats in de samenleving in en van hem mocht om die reden ook volledige integriteit en onkreukbaarheid worden verwacht. De verdachte heeft door zijn handelen misbruik gemaakt van zijn positie en als zodanig het aanzien en de integriteit van de politie schade toegebracht.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte niet eerder voor het plegen van een strafbaar feit is veroordeeld. Ook houdt de rechtbank rekening met de gevolgen die deze vervolging voor zijn persoonlijke leven teweeg heeft gebracht.
Voorts heeft de rechtbank, naast de hiervoor reeds besproken rapportages, acht geslagen op het door de reclassering uitgebrachte rapport d.d. 15 augustus 2019. De reclassering kan geen adequate inschatting geven van het recidiverisico daar de verdachte een ontkennende verdachte is en hij nooit eerder is veroordeeld. De reclassering adviseert om de verdachte, bij schuldigverklaring, een voorwaardelijke straf op te leggen. Er zijn geen aanknopingspunten voor een toezicht met voorwaarden en/of interventies. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal mogelijk nadelige gevolgen opleveren voor zijn psychische gesteldheid, aldus de reclassering.
De rechtbank zal rekening houden met de omstandigheid dat het strafmaximum voor computervredebreuk op 1 juli 2015, derhalve gedurende de bewezenverklaarde periode, is verhoogd van één naar twee jaren. In het voordeel van de verdachte, conform artikel 1, tweede lid, Wetboek van Strafrecht, zal de rechtbank uitgaan van het oude strafmaximum.
Gezien de ernst van de feiten acht de rechtbank toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zoals door de raadsman is bepleit, niet opportuun. De rechtbank zal de verdachte, alles overwegende, een taakstraf van 150 uur opleggen.
Daarnaast zal de rechtbank bepalen dat het de verdachte verboden is om enig publiek ambt uit te oefenen voor de duur van drie jaren. De rechtbank komt hiertoe omdat de verdachte op geen enkele wijze blijk heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien. Hij heeft zich consequent uitsluitend als slachtoffer van de politie-organisatie gepresenteerd, maar geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn eigen gedragingen. Daaruit kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat hij kennelijk de verantwoordelijkheden die horen bij het uitoefenen van een publiek ambt niet kan dragen. De maatschappij dient dan ook te worden beschermd tegen een eventuele terugkeer van de verdachte als bekleder van een publiek ambt. Een ontzetting voor de duur van drie jaren acht de rechtbank - in verhouding tot de hoogte van de taakstraf, die lager is dan door de officier van justitie is geëist – passend.

6.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 22c, 22d, 28, 29, 57, 138ab (oud) en 272 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

7.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijke schending van een geheim waarvan hij weet dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
computervredebreuk, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van 150 (HONDERDVIJFTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
75 (VIJFENZEVENTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
ontzet de verdachte uit het recht tot het bekleden van enig publiek ambt voor de duur van
3 (DRIE) JAREN.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. van Dongen, voorzitter,
mr. A.M.A. Keulen, rechter,
mr. A.P. Sno, rechter,
in tegenwoordigheid van W.M.W. van Nuss, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 oktober 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer 2017-0015, documentcode 1703300951.AMB, van de Rijksrecherche d.d. 16 augustus 2017, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 378).
2.Een geschrift, Aanstellingsbesluit d.d. 5 oktober 2007, blz. 42.
3.Een geschrift, Geheimhoudingsverklaring, blz. 41.
4.Een geschrift, Belofteformulier, blz. 40.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 226 t/m 228.
6.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 71 t/m 75 en proces-verbaal van bevindingen blz. 76 t/m 82.
7.Proces-verbaal, blz. 8 t/m 23.
8.Eigen verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 augustus 2019.
9.Proces-verbaal, blz. 5.