ECLI:NL:RBDHA:2019:10805
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing machtiging voorlopig verblijf voor staatloos kind met pleegouderrelatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 oktober 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een staatloos kind, had een aanvraag ingediend voor verblijf bij zijn pleegmoeder, die in Nederland verblijft. De aanvraag werd afgewezen omdat de pleegouder-kindrelatie niet aannemelijk werd geacht, gebaseerd op inconsistente verklaringen van de pleegmoeder en de referent. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de pleegouderrelatie niet voldoende was onderbouwd.
De rechtbank overwoog dat eiser geen bewijs had geleverd van zijn familierelatie en dat de verklaringen van de pleegmoeder en referent tegenstrijdig waren. Eiser voerde aan dat hij als minderjarige niet alleen in Ethiopië kon blijven, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende rekening had gehouden met de belangen van de Nederlandse staat. Eiser stelde ook dat zijn hoorrecht was geschonden, maar de rechtbank oordeelde dat het horen in dit geval niet noodzakelijk was, omdat de bezwaren niet konden leiden tot een andersluidend besluit.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van consistente en onderbouwde verklaringen in asielprocedures en de afweging van belangen van betrokken partijen.