3.2Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder het aangepaste faunabeheerplan goedgekeurd voor de periode van 15 juni 2019 tot en met 31 oktober 2024 op grond van de Wnb.
Het faunabeheerplan is naar aanleiding van het advies van de commissie op de volgende punten gewijzigd:
- het gebruik van slag-, snij- of steekwapens is onder voorwaarden geoorloofd, maar het gebruik van snijwapens is niet toegestaan;
- er mag niet worden gejaagd vóór zonsopopgang en na zonsondergang;
- de aan het faunabeheerplan toegevoegde aanvullende toelichting maakt integraal onderdeel uit van het aangepaste faunabeheerplan;
- alleen jachtaktehouders die een training hebben gevolgd mogen slag- of steekwapens gebruiken.
Het goedkeuringsbesluit heeft tevens betrekking op de niet aangepaste delen van het faunabeheerplan, aldus verweerder.
4. Verzoeksters voeren aan dat het in het faunabeheerplan beschreven beheer weliswaar is gericht op de knobbelzwaan, maar dat de uitvoering van dit beheer grote risico’s voor de populatie van vooral de ernstig bedreigde en daarom beschermde kleine zwaan met zich meebrengt. Kleine zwanen komen regelmatig voor in gemengde groepen met knobbelzwanen. Verstoren van kleine zwanen is verboden en in strijd met artikel 3.5, tweede lid, van de Wnb en volgens verzoeksters is niet aannemelijk dat jachthouders - ondanks het verplichte jachtexamen - de verschillende soorten van elkaar kunnen onderscheiden op schotafstand. Zij wijzen erop dat blijkens onderzoek meer dan 22% van de kleine zwanen schothagel in het lijf heeft. Nederland is volgens verzoeksters essentieel en van groot internationaal belang voor de overwintering van de kleine zwaan, omdat bijna 2/3 van de wereldpopulatie hier overwintert. Ter onderbouwing van hun standpunten hebben verzoeksters verwezen naar verklaringen van [E] van 11 en 14 november 2018. Naar de mening van verzoeksters is het stellen van aanvullende voorwaarden noodzakelijk. Zo dient er (1) geen afschot van knobbelzwanen plaats te vinden in de periode van oktober tot en met maart, waarin de kleine zwanen in Nederland zijn en (2) geen afschot te worden toegestaan van vliegende zwanen.
Tevens bestrijden verzoeksters onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 18 oktober 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2824) dat de noodzaak tot de bestrijding bestaat. Volgens hen bestaat er geen causaal verband tussen de omvang van de populatie knobbelzwanen en de omvang van de schade. Bij de beoordeling of een soort voor ernstige schade aan landbouwgewassen zorgt moet naar de mening van verzoeksters op grond van artikel 9 van de Vogelrichtlijn alleen de daadwerkelijke belangrijke schade worden betrokken en niet de getaxeerde schade. Ook bestrijden ze dat bij alle door verweerder genoemde gewastypen schade wordt ondervonden. Daarnaast blijkt uit tabel 3 van dat plan dat de afgelopen 6 jaar geen sprake was van schade in de maanden oktober, november en december, zodat verweerder op basis van die gegevens niet mocht concluderen dat zich in die maanden schade voordoet. Voorts is afschot in de gehele provincie toegestaan, terwijl in de meeste wildbeheereenheden geen dreigende of ernstige schade aannemelijk is gemaakt. Verder heeft verweerder volgens verzoeksters niet aangetoond dat er geen andere bevredigende oplossing is voor het voorkomen en/of beperken van schade door knobbelzwanen dan het voorgestelde beheer. Er blijkt immers nergens uit dat alternatieve verjagingsmiddelen zijn ingezet om schade te vorkomen. Het verjagen van knobbelzwanen met roofvogels is uit het oogpunt van het welzijn van zowel de zwanen als de roofvogels af te wijzen. Het gebruik van slag- en steekwapens bij gewonde knobbelzwanen leidt tot onontkoombaar langdurig lijden, hetgeen in strijd is met artikel 3.24, eerste lid, van de Wnb. Voorts stellen verzoeksters dat alle bestuursleden van de faunabeheereenheid jachthouders zijn, hetgeen in strijd is met artikel 3.12, tweede lid, van de Wnb. De ontheffing is dan ook verleend op grond van een faunabeheerplan dat in strijd met dit voorschrift tot stand is gekomen. Ten slotte stellen verzoeksters dat er al jaren geen controle door de omgevingsdienst plaatsvindt op het beheer van knobbelzwanen. 5. In haar uitspraak van 20 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:875) heeft de Afdeling overwogen dat de goedkeuring van een faunabeheerplan een rechtshandeling is voor zover dat betrekking heeft op de landelijke en provinciale vrijstellingen voor schadebestrijding en de jacht. In zoverre is een goedkeuringsbesluit een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb dat vatbaar is voor bezwaar en beroep, aldus de Afdeling. Dit betekent dat verzoeksters tegen de bestreden besluiten beroep konden instellen.
6. Naar voorlopig oordeel kunnen beide bestreden besluiten van 4 juni 2019 tezamen als één besluit worden aangemerkt, aangezien bij bestreden besluit 1 het primaire besluit slechts is herroepen en bij bestreden besluit 2 het gewijzigde faunabeheerplan is goedgekeurd.
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat bij de Verordening vrijstelling is verleend van het verbod als bedoeld in artikel 3.1 van de Wnb om knobbelzwanen te doden. De vrijstellingsregeling staat op grond van voorschrift 7 van bijlage 7 bij de Verordening uitvoering Wet Natuurbescherming Zuid-Holland (de Verordening) het doden en vangen van knobbelzwanen ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen toe op percelen met ingezaaid gras, graszoden, graszaad en koolzaad in de periode van 1 oktober tot en met
31 mei en op percelen met gras en granen in de periode van 15 november tot en met 31 mei.
Van de vrijstelling kan pas gebruik worden gemaakt nadat het faunabeheerplan is goedgekeurd. Nu bestreden besluit 2 het afschieten van knobbelzwanen mogelijk maakt met ingang van 1 oktober 2019, hetgeen tot een onomkeerbaar gevolg leidt, hebben verzoeksters naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang.
8. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter leent hetgeen is aangevoerd over de samenstelling van het bestuur van de Faunabeheereenheid zich niet voor beantwoording in voorlopige voorziening, omdat daarvoor nader onderzoek nodig is.