Overwegingen
1. Eisers, respectievelijk vader, moeder, zoon en schoondochter, zijn allen van Afghaanse nationaliteit. Ze zijn geboren op [geboortedatum 1], respectievelijk [geboortedatum2], [geboortedatum3] en [geboortedatum4]. Zij hebben op 6 november 2015 asielaanvragen ingediend.
2. Het asielrelaas luidt als volgt. Eiser 1, hierna te noemen: eiser, is werkzaam geweest bij een elektriciteitsbedrijf (DAB) dat in het bezit is van de overheid. Hij is op 26 september 2015 door de Taliban ontvoerd toen hij met vier collega's de schade inventariseerde aan elektriciteitsmasten bij een waterdam. Eiser is mishandeld en enkele dagen vastgehouden. De Taliban vroeg eiser om voor hen te spioneren in het bedrijf waar hij werkte. Ook werd eiser gevraagd twee van zijn zonen aan de Taliban af te staan om met hen samen te werken. Eiser is ontsnapt en daarna is hij naar een neef gegaan. Vervolgens is hij samen met zijn vrouw, (klein-)kinderen en schoondochter gevlucht. De overige eisers hebben een van eiser afhankelijk relaas.
3. Verweerder heeft bij vier afzonderlijke besluiten van 10 april 2017 de asielaanvragen van eisers afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daartegen hebben eisers beroep ingesteld. Bij uitspraak van 2 oktober 2017van deze zittingsplaats heeft deze rechtbank de beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en bepaald dat verweerder nieuwe besluiten neemt.
4. Verweerder heeft tegen de uitspraak hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft het hoger beroep op 21 juni 2018 kennelijk ongegrond verklaard. Daarmee is de uitspraak van deze rechtbank, deze zittingsplaats, bevestigd.
5. Verweerder heeft eiser op 30 januari 2019 aanvullend gehoord.
6. Bij de bestreden besluiten, waarbij de voornemens van 5 april 2019 zijn ingelast, heeft verweerder de aanvragen van eisers wederom afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw.
7. Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Verweerder acht de gestelde werkzaamheden voor het elektriciteitsbedrijf DAB, de aanstelling als chauffeur en de daaruit volgende problemen van de zijde van de Taliban, alsmede de ontsnapping van eiser aan de Taliban, eveneens geloofwaardig.
De verdenking door de overheid van samenwerking met de Taliban wordt ongeloofwaardig geacht. Verder heeft eiser zijn vrees om bij terugkeer wederom door de Taliban te worden ‘aangepakt’ niet aannemelijk gemaakt, aldus verweerder.
8. Eiser heeft in beroep, onder verwijzing naar de zienswijze van 19 april 2019, het volgende aangevoerd.
Verdenking door overheid van samenwerking met de Taliban
Verweerder heeft volgens eiser onvoldoende gemotiveerd dat niet geloofwaardig is dat eiser door de autoriteiten verdacht wordt van samenwerking met de Taliban. Verweerder miskent dat de verdwijning van eiser opgevat kan zijn geweest zijn als aansluiting bij de Taliban. Gelet op pagina 23 van het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van 7 maart 2019 is het niet verbazingwekkend dat de politie ervan uitging dat eiser zich bij de Taliban zou hebben aangesloten. Volgens pagina 65 van dat ambtsbericht kan een simpele verdenking al tot detentie leiden.
De tegenwerping van verweerder dat eiser (die wist te ontsnappen) geen belangrijk persoon was binnen het bedrijf waar hij werkte, is irrelevant. Dat eiser niet bekend is met gevallen waarbij werknemers bij het bedrijf door de overheid werden beschuldigd van het steunen van de Taliban en dat het aan hem is om aannemelijk te maken waarom in zijn geval hiervan wel sprake is, is volgens eiser evenmin relevant.
Ook vraagt verweerder aan eiser om te speculeren waarom de politie hem als aanhanger van de Taliban zou beschouwen en werpt hem vervolgens tegen dat hij speculeert.
In het bestreden besluit is niet ingegaan op de problemen die de achtergebleven dochter heeft ondervonden.
Te verwachten problemen van de zijde van de Taliban
Verweerder miskent volgens eiser de betekenis van artikel 31, vijfde lid, van de Vw dat een verzwaarde motiveringsplicht aan verweerder oplegt wanneer eerder vervolging plaatsvond. Dat eiser slechts chauffeur was, is niet maatgevend voor de ernst van de schade, nu ook hij is meegenomen. Ook is onbegrijpelijk dat verweerder stelt dat nu de andere vier niet zijn ontsnapt er geen aanknopingspunt is te veronderstellen dat de Taliban nog naar eiser zoekt. Dat geldt ook voor de stelling dat, nu eiser niet gevangen werd tijdens zijn ontsnapping of kort daarna, de Taliban thans ook geen belangstelling meer voor hem heeft. Verweerder heeft derhalve niet genoegzaam gemotiveerd dat eiser niets te vrezen heeft van de Taliban. Zijn gegevens zijn bekend, hij is ontvoerd en ontsnapt.
De rechtbank oordeelt als volgt.
9. Vooropgesteld wordt dat door de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 2 oktober 2017 het volgende is komen vast te staan:
Verweerder heeft zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve belangstelling van de Taliban zal staan bij terugkeer. De Taliban heeft eiser immers opgepakt, gevangengehouden en onder druk gezet om voor de Taliban te gaan spioneren binnen het bedrijf waar hij werkte; hij moest het aan hen doorgeven als er buitenlanders zouden komen. De Taliban was ook geïnteresseerd in zijn zoons, omdat zij voor de Taliban zouden kunnen werken. Beide elementen heeft verweerder geloofwaardig geacht. De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Afghanistan van november 2016 (hierna: het ambtsbericht), pagina’s 26 en 27, dat gedwongen rekrutering door de Taliban plaatsvindt en dat zij niet schuwen geweld te gebruiken als inwoners weigeren de Taliban te helpen. Nu verweerder het relaas van eiser geloofwaardig heeft geacht, kan het niet uitgesloten geacht worden dat de Taliban alsnog naspeuringen zal verrichten naar eiser en zijn zoons bij terugkeer, omdat zij voor de Taliban van nut zouden kunnen zijn.
Verweerder is van mening dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom de autoriteiten hem van samenwerking met de Taliban zouden verdenken, omdat zij op de hoogte zijn van de handelwijze van de Taliban. Verweerder is daarbij niet gemotiveerd ingegaan op eisers verklaring dat zijn neef, naar wie hij was gevlucht na zijn ontsnapping, hem heeft afgeraden aangifte te doen. Eisers neef wees erop dat eiser de schijn tegen zich had, omdat hij als enige van de groep ontsnapt was en de auto en het gereedschap had achtergelaten. Daarbij komt dat eisers echtgenote verklaard heeft dat hun zoon naar het politiebureau was gegaan om hulp te vragen in verband met de vermissing van zijn vader. Deze zoon kreeg echter van de politie te horen dat zijn vader verdacht werd van samenwerking met de Taliban. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet gemotiveerd is ingegaan op deze elementen, zodat ook op dit punt een toereikende motivering ontbreekt.
10. Beoordeeld moet worden, in het licht van de tegen de bestreden besluiten aangevoerde beroepsgronden, of verweerder alsnog genoegzaam heeft gemotiveerd dat eiser bij terugkeer naar Afghanistan niet meer in de negatieve aandacht zal staan van de Taliban en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Afghaanse autoriteiten hem van samenwerking met de Taliban verdenken.
11. Ingevolge artikel 31, vijfde lid, van de Vw is het feit dat een vreemdeling in het verleden reeds is blootgesteld aan vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw, of dat hij hiermee rechtstreeks is bedreigd, een duidelijke aanwijzing dat de vrees voor die vervolging gegrond is en het risico op die schade reëel is, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of die ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen.
12. Paragraaf 4.1, onderdeel a, van Werkinstructie 2014/10, luidt: "[…] Die goede redenen kunnen bijvoorbeeld zijn dat de eerdere daders niet meer aanwezig zijn in het land van herkomst of dat de situatie in het land van herkomst in aanzienlijke mate is verbeterd. De bewijslast om aan te nemen dat die vervolging of die schending van artikel 3 EVRMzich niet opnieuw zal voordoen ligt in dat geval bij de IND."
13. Verweerder moet dus aannemelijk maken dat eiser niet opnieuw problemen zal ondervinden van de Taliban bij terugkeer naar Afghanistan. In zoverre wordt het standpunt van eiser gevolgd dat voormelde bepaling een zwaardere motiveringsplicht meebrengt. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de rechtspraak van de Afdeling. Het ligt voor de hand – mede gelet op de aangehaalde passage uit Werkinstructie 2014/10 – dat verweerder bij de beoordeling of eiser nog steeds problemen van de Taliban te duchten heeft, recente landeninformatie betrekt. Verweerder heeft in zijn besluitvorming en eiser heeft in zijn beroepsgronden melding gemaakt van het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van 7 maart 2019 (hierna: het ambtsbericht). Dit ambtsbericht zal dan ook betrokken worden bij de beoordeling of verweerder heeft voldaan aan zijn motiveringsplicht.
14. Verweerder heeft in de voornemens en de bestreden besluiten het standpunt ingenomen dat uit het asielrelaas van eiser niet blijkt dat de Taliban het specifiek op eiser heeft gemunt. Uit eisers eigen verklaringenblijkt immers dat dat de Taliban
ter plekke heeft gevraagd wat voor werk hij deed. Betrokkene heeft toen aangegeven dat hij chauffeur is, waarna hij samen met de rest van de groep is meegenomen. Verder kan verweerder in eisers relaas geen aanknopingspunten vinden dat hij nog steeds door de Taliban wordt gezocht. Hij is niet de enige die is meegenomen, maar hij is wel de enige die is ontsnapt. Verder wijst verweerder erop dat eiser op eenvoudige wijze kon ontsnappen. Uit het ontsnappingsrelaas maakt verweerder niet op dat de Taliban meteen is gaan zoeken naar eiser. Eiser en zijn gezin zijn tot aan hun vertrek uit Afghanistan ongemoeid gelaten door de Taliban. Eisers dochter is pas twee maanden na eiser en zijn gezin vertrokken uit Afghanistan, maar zij is evenmin lastig gevallen door de Taliban.
15. Niet bestreden is dat de Taliban eisers mobiele telefoon en zijn werkpasje in beslag heeft genomen. Aangenomen moet dus worden dat de Taliban de beschikking heeft over eisers persoonsgegevens. Verder blijkt uit eisers relaas dat hij ’s nachts is ontsnapt en ’s morgens vroeg aankwam bij zijn neef. Die neef heeft nog diezelfde ochtend de rest van eisers gezin opgehaald. Het gezin is vervolgens vertrokken uit Afghanistan. Uit dit tijdsverloop kan niet worden afgeleid dat de Taliban eiser en zijn gezin voor hun vertrek geruime tijd ongemoeid heeft gelaten. Eisers dochter en haar echtgenoot woonden in Afghanistan niet in het huis van eiser en de rest van zijn gezin. Dat de Taliban niet zijn dochter heeft lastiggevallen gedurende de een à twee maanden dat zij nog langer in Afghanistan heeft verbleven, acht de rechtbank dan ook onvoldoende om aan te nemen dat de Taliban niet (meer) in eiser geïnteresseerd zou zijn.
16. Uit het ambtsbericht kan worden afgeleid dat de Taliban het in Afghanistan onder meer heeft voorzien op personen die met de overheid zijn verbonden.
Gewapende oppositiegroepen vallen gericht burgers aan die geassocieerd worden
met of die beschouwd worden als ondersteunend aan de Afghaanse regering, pro-regering
gewapende groepen, het Afghaanse maatschappelijk middenveld en de
internationale gemeenschap in Afghanistan, waaronder internationale strijdkrachten.
De (vermeende) banden met eenieder van deze actoren kan komen door de huidige
of eerdere werkzaamheden dan wel door familiebanden. Burgers die werden
aangevallen betroffen onder meer (…) burgermedewerkers van de overheid (…).
Deze passage in het ambtsbericht heeft ertoe geleid dat verweerder het asielbeleid inzake Afghanistan heeft gewijzigd en besloten heeft deze categorie burgers uit Afghanistan als risicogroep aan te merken.
17. Niet in geschil is dat het elektriciteitsbedrijf DAB waarbij eiser in dienst was, een overheidsbedrijf is. Eiser is dus aan te merken als burgermedewerker van de overheid. Noch uit de bestreden besluiten, noch uit het verweerschrift blijkt dat verweerder de hiervoor beschreven omstandigheden in het land van herkomst bij de beoordeling heeft betrokken. Wel heeft verweerder het standpunt ingenomen dat eiser geen hoge functie bekleedde. Hij was ten tijde van zijn ontvoering door de Taliban immers chauffeur. Uit het ambtsbericht kan echter niet worden afgeleid dat de Taliban om die reden geen negatieve aandacht meer zal koesteren voor eiser. Daarbij komt dat eiser geen gevolg heeft gegeven aan de wens van de Taliban om voor hen te spioneren bij het elektriciteitsbedrijf en om zijn twee zoons aan de Taliban ter beschikking te stellen. De tegenwerping in het verweerschrift dat eiser nu niet meer werkt bij DAB, en daarom ook niet interessant meer is voor de Taliban, gaat daaraan voorbij.
18. Voorts wordt overwogen dat verweerder eiser – in weerwil van het hiervoor beschreven nieuwe beleid – niet heeft aangemerkt als behorend tot een risicogroep. De vreemdeling die behoort tot een risicogroep, kan volgens het beleid van verweerder, indien er sprake is van geloofwaardige en individualiseerbare verklaringen, met geringe indicaties aannemelijk maken dat zijn problemen die verband houden met één van de vervolgingsgronden leiden tot een gegronde vrees voor vervolging. De rechtbank stelt vast dat verweerder deze toetsingsmaatstaf niet heeft aangelegd bij zijn beoordeling.
19. De rechtbank concludeert dat verweerder nog steeds onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Afghanistan in de negatieve aandacht zal staan van de Taliban.
20. Verweerder heeft opgemerkt dat op het moment dat eisers zoon naar de politie ging omdat eiser vermist was, het nog niet bekend was dat eiser was ontvoerd door de Taliban. De rechtbank kan volgen dat daardoor niet te verklaren is waarom de politie eiser dan al verdenkt van samenwerking met de Taliban. Ook wordt het standpunt van verweerder gevolgd dat uit het advies van de neef om zich niet te melden bij de politie, niet kan worden afgeleid dat eiser problemen van de overheid te duchten heeft. Deze neef beschikte immers niet over eigen informatie, anders dan de informatie van eiser zelf, over de vraag of de politie eiser van betrokkenheid bij de Taliban verdacht. Verweerder heeft in het bestreden besluit echter geen aandacht besteed aan de verklaring van eiser dat de politie na eisers vertrek meermaals bij zijn dochter en zijn schoonzoon is langsgekomen om te vragen waar eiser was en daarbij heeft laten blijken van mening te zijn dat eiser met de Taliban samenwerkte. Deze situatie heeft ertoe geleid dat eisers dochter met haar gezin uiteindelijk na één à twee maanden ook uit Afghanistan is vertrokken.
21. Bij het verweerschrift heeft verweerder primair het standpunt ingenomen dat het niet geloofwaardig is dat dochter en schoonzoon door de politie zijn lastiggevallen. Het is immers voor verweerder niet aannemelijk dat de autoriteiten eiser zouden betichten van samenwerking met de Taliban. Eiser heeft niet onderbouwd waar zo een verdenking op gestoeld zou zijn. Subsidiair stelt verweerder dat eiser niet duidelijk heeft verklaard hoe vaak de politie de dochter heeft lastiggevallen en wat de politie precies wilde. Meer subsidiair heeft verweerder het standpunt ingenomen dat uit het gestelde bezoek niet is gebleken dat eiser hoeft te vrezen voor vervolging omdat bijvoorbeeld van een arrestatiebevel of een strafzaak geen gewag is gemaakt.
22. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat niet duidelijk is waarop de autoriteiten hun verdenking zouden kunnen baseren. Eiser heeft echter terecht gewezen op het ambtsbericht, waaruit blijkt dat burgers lichtvaardig door de overheid beschuldigd kunnen worden van betrokkenheid bij de Taliban. Dat eiser zelf geen verklaring heeft voor de houding van de politie, betekent nog niet dat deze niet aannemelijk is in het licht van de huidige situatie in Afghanistan. Het subsidiaire standpunt van verweerder kan geen doel treffen, nu eiser zijn verklaring over het lastigvallen van de dochter niet uit eigen waarneming heeft. Het had bovendien op de weg van verweerder gelegen om verder door te vragen bij eiser, als hij meer had willen weten over het aantal keren dat de politie bij de dochter langs was geweest en wat zij precies van haar wilden. Ook het meer subsidiair gestelde van verweerder kan geen doel treffen. Uit de hiervoor aangehaalde passages in het ambtsbericht blijkt nu juist dat vaak geen sprake is van een eerlijke rechtsgang als burgers worden verdacht van banden met de Taliban. Onder die omstandigheden is niet gezegd dat vervolging op een transparante en kenbare wijze plaatsvindt met inachtneming van rechtswaarborgen voor de verdachte.
23. De rechtbank is daarom van oordeel dat ook het standpunt van verweerder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij er door de Afghaanse autoriteiten van wordt verdacht samen te werken met de Taliban, ondeugdelijk is gemotiveerd.
24. De aanvragen zijn ten onrechte afgewezen als ongegrond. De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten wegens schending van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat het op de weg van verweerder ligt om opnieuw, met inachtneming van deze uitspraak, te bepalen of eisers voor een asielvergunning in aanmerking komen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat snelle en doelmatige besluitvorming daarmee in deze zaken niet wordt bevorderd. Verweerder zal daarom nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
25. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.536 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512, wegingsfactor 1 voor zaken van een gemiddeld gewicht een wegingsfactor 1,5 voor vier samenhangende zaken).