ECLI:NL:RBDHA:2019:10629

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2019
Publicatiedatum
10 oktober 2019
Zaaknummer
C/09/566283 / FA RK 19-140
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie na emigratie naar Australië en fiscale gevolgen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 september 2019 een beschikking gegeven inzake de wijziging van partneralimentatie. De man, die naar Australië was geëmigreerd, verzocht om een wijziging van de alimentatieplicht, omdat de alimentatie daar niet fiscaal aftrekbaar is en zijn draagkracht was verminderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een wijziging van omstandigheden, maar dat de man niet voldoende had aangetoond dat zijn inkomen zodanig was gedaald dat hij niet meer aan zijn verplichtingen kon voldoen. De rechtbank oordeelde dat het mislopen van het fiscale voordeel gelijkelijk over beide partijen moest worden verdeeld. De rechtbank heeft de partneralimentatie vastgesteld op € 536,- per maand, ingaande op de datum van indiening van het verzoekschrift, 2 januari 2019. De rechtbank verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 19-140
Zaaknummer: C/09/566283
Datum beschikking: 23 september 2019

Alimentatie

Beschikking op het op 2 januari 2019 ingekomen verzoek van:

[Y] ,

de man,
wonende te [woonplaats] , Australië,
advocaat: mr. A.H. Kiesouw te Zutphen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[X] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. F.W. Hoff te Leiden.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift;
  • het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
  • het F9-formulier met bijlagen van 17 juli 2019 van de zijde van de vrouw;
- het F9-formulier met bijlagen van 17 juli 2019 van de zijde van de man;
- de fax met bijlagen van 22 juli 2019 van de zijde van de man.
Op 29 juli 2019 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: partijen met hun advocaten. Van de zijde van zowel de man als de vrouw zijn pleitnotities overgelegd.

Verzoek en verweer

De man verzoekt om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 3 [scheidingsdatum] 2014 bepaalde uitkering tot levensonderhoud door de man aan de vrouw te betalen, te wijzigen en
primair:op nihil te bepalen;
subsidiair: te bepalen op € 796 per maand over het jaar 2018,
te bepalen op € 780 per maand over het jaar 2019
met ingang van:
primair:1 mei 2017;
subsidiair:1 januari 2019,
met dien verstande:
dat de door de man in de periode 1 mei 2017 tot en met 30 september 2018
reeds betaalde bedragen aan partneralimentatie
  • bij de
  • bij de
worden over die maanden tot het bedrag conform de beschikking
van [beschikkingsdatum] 2014,
althans te bepalen op een bedrag en ingaande een datum door u in goede justitie te
bepalen.
De man stelt als grond voor dit verzoek een wijziging van omstandigheden waardoor na te melden beschikking niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven.
De vrouw voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken en verzoekt zelfstandig een eventuele wijziging van de partneralimentatie eerst te laten ingaan per
1 januari 2019.

Feiten

  • Partijen zijn gehuwd geweest van [huwelijksdatum] 1992 tot [scheidingsdatum] 2014.
  • Zij zijn de ouders van de jong-meerderjarige:
  • [jong-meerderjarige] verblijft bij de vrouw.
  • Bij beschikking van deze rechtbank van [beschikkingsdatum] 2014 is – voor zover hier van
- bepaald dat de man € 770,- per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de verzorging en opvoeding van de minderjarige, met ingang van
1 juli 2014, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- bepaald dat de man € 3.000,- per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- Als gevolg van de wijziging van rechtswege op grond van artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek (BW) bedraagt de door de man te betalen kinderalimentatie sinds
1 januari 2019 € 831,10 per maand en de partneralimentatie € 3.238,04 per maand.

Beoordeling

Rechtsmacht
Nu de vrouw in Nederland woont, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het wijzigingsverzoek partneralimentatie.
Op het verzoek tot wijziging partneralimentatie zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijk
Wijziging van omstandigheden
Artikel 1:401 lid 1 BW bepaalt dat een rechterlijke uitspraak of overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere uitspraak kan worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
De man stelt dat de omstandigheden zijn gewijzigd, omdat zijn inkomen vanaf
1 september 2014 is gedaald. De man was van 1994 tot september 2008 als IT consultant werkzaam binnen de bancaire sector. In september 2008 is de man ZZP-er geworden. De eerste 6 jaren had de man op elkaar aansluitende contracten bij verschillende internationale banken. In september 2014 werd zijn laatste contract beëindigd en was het – mede door zijn leeftijd en de nichemarkt waarbinnen hij werkzaam is – lastig nieuwe opdrachten in Nederland te krijgen. Om die reden is de man uitgeweken naar het buitenland. Inmiddels werkt de man sinds 1 februari 2017 in dienstbetrekking voor een Australische werkgever.
De man stelt dat zijn inkomen in Australië veel lager is dan destijds in Nederland en dat daarnaast de betaalde alimentatie in Australië niet fiscaal aftrekbaar is, waardoor hij al geruime tijd moeite heeft om de vastgestelde partneralimentatie te betalen.
De vrouw erkent dat er een wijziging van omstandigheden is, maar is van mening dat de gevolgen van deze wijziging voor rekening van de man komen. Volgens de vrouw heeft de man niet bewezen dat zijn inkomen na 2014 zodanig is afgenomen dat hij noodgedwongen naar Australië moest gaan. Volgens de vrouw is sprake van verwijtbaar inkomensverlies dat, gelet op de krapte op de IT-arbeidsmarkt voor hoog opgeleide mensen, voor herstel vatbaar is.
Gelet op de gestelde wijzigingen is de man ontvankelijk in zijn verzoek. De rechtbank zal in het navolgende beoordelen in hoeverre het gaat om rechtens relevante wijzigingen, die tot een wijziging van de partneralimentatie dienen te leiden.
Behoefte en behoeftigheid vrouw
De man stelt dat de behoefte van de vrouw niet eerder is vastgesteld, en dat hiervoor moet worden uitgegaan van de inkomensgegevens in 2014. De vrouw heeft aangevoerd
dat haar behoefte in dat geval bruto € 6.034 per maand bedraagt.
De rechtbank stelt vast dat de aanvullende behoefte van de vrouw al is vastgesteld in het echtscheidingsconvenant dat partijen in juli 2014 zijn overeengekomen. Hierin is onder het kopje ‘ten aanzien van de partneralimentatie’ onder punten 3 en 5 opgenomen:
-
3. ‘Partijen komen overeen dat de man met ingang van 1 juli 2014 een bedrag van€ 3.000,- bruto bij vooruitbetaling maandelijks aan de vrouw zal betalen alsbijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw’;
- 5. ‘
Bij de vaststelling van de in punt 3 genoemde alimentatie is rekening gehouden methet feit dat de vrouw gedeeltelijk voorziet in haar eigen levensbehoefte’.
Partijen zijn het erover eens dat de vrouw in 2014 een bruto jaarinkomen had van € 12.583, waarmee zij gedeeltelijk voorzag in haar eigen levensbehoefte. Haar aanvullende behoefte is, met inachtneming van de toenmalige draagkracht van de man, naar het oordeel van de rechtbank vastgesteld op € 3.000,- per maand, zijnde de bijdrage van de man.
Door de man is verder gesteld dat de vrouw, gezien haar opleidingen en werkervaring, geacht kan worden volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
De rechtbank is echter van oordeel dat van de vrouw niet kan worden gevergd – wat er ook zij van haar bijverdiensten als ZZP-er – dat zij in haar eigen levensonderhoud voorziet.
Uit het convenant blijkt dat partijen in 2014 ten tijde van de echtscheiding het eigen inkomen van de vrouw van € 12.583 redelijk vonden, zodat dat uitgangspunt nu in beginsel nog steeds heeft te gelden. Van belang is daarbij ook dat partijen toen al vier jaar uit elkaar waren en dat de man kennelijk ook toen niet verwachte dat de vrouw in die periode (meer) in haar eigen levensonderhoud zou voorzien. Naar het oordeel van de rechtbank is door de man verder onvoldoende onderbouwd waarom de (aanvullende) behoefte van de vrouw nu anders zou zijn dan in 2014.
Draagkracht man
Door de man is gesteld dat zijn gemiddelde netto inkomen in de jaren 2012 tot en met 2016 € 69.286,- bedroeg, dat is gemiddeld € 5.774,- netto per maand. Het huidige standaard netto salaris dat de man in Australië verdient is door hem gesteld op € 5.216,- en het gemiddelde netto inkomen per maand in het afgelopen Australische fiscale jaar (1 juli 2018 – 30 juni 2019) op € 5.716,-. Het verschil tussen het huidige netto inkomen van de man en zijn gestelde gemiddelde inkomen in de jaren 2012 tot en met 2016 is zo gering, dat dit naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf geen relevante wijziging van omstandigheden betreft op grond waarvan een herberekening van de alimentatie zou moeten plaatsvinden.
Echter, partijen zijn het erover eens dat de door de man te betalen partneralimentatie in Australië niet fiscaal aftrekbaar is. Met de man is de rechtbank van oordeel dat dit een rechtens relevante wijziging betreft die tot een wijziging van de partneralimentatie dient te
leiden. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het risico van het mislopen van dat fiscale voordeel en dientengevolge een verminderde draagkracht aan de zijde van de man niet volledig bij de vrouw moet liggen. Het staat de man in beginsel vrij zijn leven opnieuw vorm te geven, in dit geval door naar Australië te verhuizen, zelfs als dat consequenties heeft voor zijn draagkracht. De man was er echter op voorhand van op de hoogte dat hij hiermee geen aanspraak meer kon maken op de fiscale aftrekbaarheid, waardoor hij niet langer aan zijn alimentatieverplichting zou kunnen voldoen, met alle gevolgen van dien voor de vrouw. Hoewel de rechtbank het gelet op de overgelegde stukken aannemelijk acht dat hij in Nederland lastig werk kon vinden, is gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw niet komen vast te staan dat de man geen andere optie had dan uit Nederland te vertrekken.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het misgelopen voordeel van de fiscale aftrekbaarheid gelijkelijk over partijen verdelen. De rechtbank stelt voorop dat de wijze waarop de alimentatie in Nederland wordt berekend niet aansluit bij de fiscale praktijk in Australië. De rechtbank zal dan ook in het hiernavolgende proberen binnen het Nederlandse systeem zo goed als kan rekening te houden met de werkelijke situatie van de man, maar ontkomt er niet aan pragmatisch om te gaan met sommige kwesties en soms ook in redelijkheid en schattenderwijs tot een oplossing te komen.
Voor de draagkrachtberekening van de man zal de rechtbank hierna uitgaan van voornoemd netto maandinkomen van € 5.716,- (uitgaande van Nederlandse fiscale regelgeving, zou dat neerkomen op een bruto jaarinkomen van € 122.179,-).
De door de man gestelde woonlasten worden door de vrouw betwist, zodat de rechtbank uit zal gaan van het algemene uitgangspunt dat de woonlasten 30% van het NBI bedragen, zijnde € 1.847,-. De rechtbank houdt er daarbij ook rekening mee dat de nieuwe partner van de vrouw bijdraagt aan de woonlasten, hetgeen de man ter zitting heeft bevestigd. De rechtbank houdt geen rekening met de door de man gestelde reiskosten van € 214,- (opgenomen onder de post ‘werkelijke verwervingskosten’), nu niet voldoende is onderbouwd dat deze daadwerkelijk gemaakt worden. Ook houdt de rechtbank geen rekening met de door de vrouw betwiste kosten omgangsregeling (door de man gesteld op € 98,- per maand), nu ook deze niet voldoende zijn onderbouwd.
Hiervan uitgaande, en rekening houdend met de bijstandsnorm, de nominale zorgpremie van € 64,- per maand en maandelijkse kinderalimentatie van € 831,- zou een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw van in beginsel € 349,- netto per maand, zijnde € 723,- bruto per maand redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven zijn. De rechtbank zal het verschil tussen deze twee bedragen (€ 374,-) gelijkelijk verdelen tussen partijen, zodat de man een bedrag van € 536,- per maand (€ 723,- minus € 187,-) verschuldigd zal zijn aan de vrouw.
Ingangsdatum
De rechtbank acht het redelijk de ingangsdatum voor de gewijzigde partneralimentatie te bepalen op de datum van indiening van het verzoekschrift, te weten 2 januari 2019.
De rechtbank gaat voorbij aan de door de man primair verzochte wijzigingsdatum van
1 mei 2017. De omstandigheid dat de man - nadat hij de vrouw in mei 2017 had geïnformeerd dat hij de volledige alimentatie niet meer kon voldoen - geen verdere actie heeft ondernomen (bijvoorbeeld door het indienen van een wijzigingsverzoek zoals het onderhavige) en in de onterechte veronderstelling verkeerde dat de vrouw instemde met verlaging van de onderhoudsbijdragen, komt naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van de man. Dit geldt te meer nu de man stelt dat als de alimentatie niet met terugwerkende kracht wordt gewijzigd dit grote consequenties voor hem heeft. Juist daarom lag het op de weg van de man om eerder actie te ondernemen.

Beslissing

De rechtbank – met wijziging in zoverre van de beschikking van deze rechtbank van
[beschikkingsdatum] 2014 – :
bepaalt de door de man met ingang van 2 januari 2019 te betalen partneralimentatie op € 536,- per maand, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C. Sluymer, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.G.J. Konings als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
23 september 2019.