ECLI:NL:RBDHA:2019:10598

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2019
Publicatiedatum
9 oktober 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3747
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzuimboete opgelegd aan eiser wegens stelselmatig verzuim bij aangifte inkomstenbelasting

Op 9 oktober 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had verzuimboetes ontvangen voor het niet tijdig indienen van zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2016. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht had gesteld dat eiser stelselmatig in verzuim was, wat de basis vormde voor het opleggen van de verzuimboete. De oorspronkelijke boete van € 5.278 werd echter gematigd tot € 1.000, rekening houdend met de privé omstandigheden van eiser en zijn constructieve houding in het verleden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en droeg de inspecteur op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige aangifte en de gevolgen van stelselmatig verzuim, maar erkent ook de mogelijkheid tot matiging van boetes in bijzondere omstandigheden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 19/3747

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

9 oktober 2019 in de zaak tussen

[EISER], te [PLAATS], eiser

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 6 mei 2019 op het bezwaar van eiser tegen de aan hem opgelegde verzuimboete.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2019. Eiser is verschenen, vergezeld van zijn broer. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A].

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de verzuimboete tot € 1.000 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt
van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1. Niet in geschil is dat eiser is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2016.
2. Met dagtekening 14 november 2018 heeft verweerder ambtshalve een aanslag IB/PVV 2016 opgelegd. Het belastbare inkomen uit werk en woning is daarbij vastgesteld op € 39.024 en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen op € 19.645. Gelijktijdig met de aanslag is € 784 aan belastingrente in rekening gebracht en is aan eiser een verzuimboete opgelegd van € 5.278.
3. Op 6 juni 2019 heeft eiser de aangifte IB/PVV 2016 ingediend.
4. In geschil is of de verzuimboete terecht en naar het juiste bedrag aan eiser is opgelegd.
5. Ingevolge artikel 67a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), kan aan de belastingplichtige die is uitgenodigd tot het doen van aangifte en de aangifte niet, dan wel niet binnen de in de aanmaning tot het doen van aangifte gestelde termijn heeft gedaan, een verzuimboete worden opgelegd. De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Op grond van het zesde lid van paragraaf 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Bestuursrecht (BBBB) kan de inspecteur in uitzonderlijke gevallen een boete opleggen tot het wettelijk maximum. Daarvan is bijvoorbeeld sprake indien een belastingplichtige stelselmatig in verzuim is.
6. Niet in geschil is dat eiser zijn aangifte voor het jaar 2016 niet tijdig heeft ingediend en in zoverre is het opleggen van een verzuimboete aan eiser terecht. Verweerder heeft bij het opleggen van de verzuimboete toepassing gegeven aan het beleid zoals neergelegd in het zesde lid van paragraaf 21 van het BBBB en de verzuimboete opgelegd naar het maximumbedrag van € 5.278 voor belastingjaar 2016. Verweerder heeft daarbij onweersproken gesteld dat eiser over het jaar 2010 en sinds 2013 te laat aangifte heeft gedaan. Verweerder heeft voor de jaren 2010 en 2013 tot en met 2015 al verzuimboetes opgelegd zonder dat dit heeft geleid tot verbetering in het aangiftegedrag van eiser. Op grond hiervan heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt kunnen stellen dat eiser stelselmatig in verzuim is, welke omstandigheid in beginsel aanleiding vormt voor het opleggen van een verzuimboete naar het in artikel 67a Awr neergelegde wettelijk maximum van € 5.278.
7. Naar vaste jurisprudentie dient alleen bij afwezigheid van alle schuld (avas) oplegging van een verzuimboete achterwege te blijven. Van avas is sprake als eiser aannemelijk maakt dat hij alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verzuim niet zou worden begaan.
Gesteld noch gebleken is dat hiervan sprake is.
8. Voor zover eiser onder verwijzing naar de vooraankondiging uitspraak op bezwaar van 12 april 2019 en de uitspraak op bezwaar van 6 mei 2019 meent dat hij er op mocht vertrouwen dat de verzuimboete zou worden gematigd tot op € 369, wijst de rechtbank dat beroep af. Weliswaar noemt verweerder in de bewuste brieven tot twee maal toe het verkeerde bedrag, maar uit de rest van de (vooraankondiging van de) uitspraak op bezwaar is volstrekt duidelijk dat de verzuimboete van € 5.278 wordt gehandhaafd.
9. De rechtbank heeft echter aanleiding gezien de boete te matigen tot € 1.000. Daarbij zijn in aanmerking genomen de privé omstandigheden in het verleden van eiser en zijn constructieve opstelling in het verleden om over de betreffende jaren alsnog aangifte te doen, alsmede zijn constructieve houding om in de toekomst tijdig aan zijn aangifteverplichtingen te voldoen. De rechtbank acht rekening houdend met genoemde omstandigheden een boete van € 1.000 passend en geboden.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep gegrond verklaard.
11. Voor een proceskostenveroordeling heeft de rechtbank geen aanleiding gezien.
Deze uitspraak is gedaan op 9 oktober 2019 door mr. T.A. de Hek, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Habetian, griffier en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.