Geschil6. In geschil is of het bedrag van de voormalige 8% vakantietoeslag zoals opgenomen in artikel 3:28 van de Avr van eiseres behoort tot ‘het loon over een maand’ in de zin van artikel 11, eerste lid, onder m en o van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB).
7. Eiseres heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de in de wettelijke regeling opgenomen vrijstellingen, te weten de vrijstellingen van artikel 11, eerste lid onder m en o van de Wet LB, in het Handboek loonheffingen te beperkt worden uitgelegd en verweerder ten onrechte een beroep doet op het Handboek loonheffingen. De beperking met betrekking tot het keuzeloon, zoals opgenomen in het Handboek loonheffingen, staat niet in de Wet LB. Subsidiair heeft eiseres aangevoerd dat de voormalige vakantietoeslag van 8%, zoals opgenomen in het IKB, geen toevallige bijzondere beloning is die bij de bepaling van de grondslag voor de toepassing van de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onder m en o Wet LB buiten toepassing moet blijven.
8. Verweerder stelt dat het IKB niet behoort tot het ‘loon over een maand’ in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdelen m en o, Wet LB. Dit betekent dat de voormalige vakantietoeslag kan niet worden meegenomen bij de berekening van de vrijstelling.
Beoordeling van het geschil
Wettelijk kader
9. Artikel 10, eerste lid, Wet LB luidt als volgt: “Loon is al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking”.
10. Artikel 11, eerste lid, onder m en o van de Wet LB bepaalt het volgende: “Tot het loon behoren niet: (…)
m. eenmalige uitkeringen en verstrekkingen ter zake van overlijden van de werknemer, zijn partner in het kalenderjaar of in het voorafgaande kalenderjaar (…) voorzover deze uitkeringen en verstrekkingen niet overtreffen driemaal het loon over een maand bepaald met inachtneming van bij ministeriële regeling te stellen regels, alsmede aanspraken op de hiervoor bedoelde uitkeringen en verstrekkingen;
o. een uitkering of verstrekking die eenmaal wordt toegekend na het bereiken van een diensttijd van ten minste 25 jaar en een uitkering of verstrekking die eenmaal wordt toegekend na het bereiken van een diensttijd van ten minste 40 jaar, voor zover de waarde daarvan het loon over een maand niet overtreft, mits is voldaan aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden;”
11. Artikel 3.1 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Voor de toepassing van artikel 11, eerste lid, onderdelen m en o, van de wet, en van artikel 3.3a, onderdeel b, wordt het loon in aanmerking genomen met inachtneming van het volgende:
(…)
b. tantièmes en toevallige bijzondere beloningen, alsmede tot het loon behorende aanspraken worden niet in aanmerking genomen.”
12. Ter beantwoording van de vraag wat behoort tot ‘het loon over een maand’ in de zin van artikel 11, eerste lid, onder m en o van de Wet LB dient naar het oordeel van de rechtbank voor het begrip loon te worden aangesloten bij artikel 10, eerste lid, Wet LB. Nu dit artikel bepaalt dat loon al hetgeen is dat uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, is naar het oordeel van de rechtbank pas sprake van een bestanddeel dat tot het loon behoort indien dat bestanddeel wordt genoten. Dit brengt mee dat ter bepaling van het begrip ‘het loon over een maand’ in de zin van artikel 11, eerste lid, onder m en o, van de Wet LB dient te worden uitgegaan van het genoten loon in de maand voorafgaand aan de maand waarin het overlijden of ambtsjubileum heeft plaatsgevonden.
Voor de stelling van eiseres ter zitting dat uitgegaan moet worden van de reguliere jaarbeloning gedeeld door twaalf, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten binnen de Wet LB. Ook het standpunt van eiseres dat verweerder ten onrechte aansluit bij de ‘beperktere’ uitleg in het Handboek loonheffingen treft, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen doel.
13. Door de invoering van het IKB in de Avr van eiseres voor de bij haar in dienst zijnde ambtenaren, maakt de voormalige vakantietoeslag onderdeel uit van het IKB. De vakantietoeslag zoals die bestond voor invoering van het IKB bestaat als zodanig niet meer voor de bij eiseres in dienst zijnde ambtenaren. Het IKB dat eiseres toekent aan haar ambtenaren behoort in eerste instantie nog niet tot het loon van de individuele ambtenaar. Pas op zijn vroegst op het moment dat de betreffende ambtenaar het IKB inzet voor een ‘toegestaan’ doel in de zin van artikel 3:29 en de aanvulling daarop van de Avr, zoals vermeld onder 3, wordt het IKB genoten. Dit brengt mee dat de voormalige vakantietoeslag, in tegenstelling tot het standpunt dat eiseres inneemt, geen deel uitmaakt van het ‘loon over een maand’ in de zin van artikel 11, eerste lid, onder m en o, van de Wet LB.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.