ECLI:NL:RBDHA:2019:1052

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2019
Publicatiedatum
7 februari 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5425
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de kwalificatie van de voormalige vakantietoeslag binnen het Individueel Keuzebudget in het kader van de Wet op de loonbelasting 1964

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een overheidsinstantie, en de inspecteur van de Belastingdienst. Het geschil betreft de vraag of de voormalige vakantietoeslag van 8%, zoals opgenomen in de arbeidsvoorwaardenregeling van eiseres, moet worden aangemerkt als 'het loon over een maand' in de zin van artikel 11, eerste lid, onder m en o van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB). Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de uitspraak van de Belastingdienst die haar aangifte loonheffingen over januari 2018 ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vakantietoeslag onderdeel uitmaakt van het Individueel Keuzebudget (IKB) en dat dit IKB pas tot het loon van de ambtenaar behoort op het moment dat het wordt ingezet voor een toegestaan doel. De rechtbank oordeelt dat de vakantietoeslag, die niet meer als zodanig bestaat na de invoering van het IKB, niet kan worden meegenomen bij de berekening van de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onder m en o van de Wet LB. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 18/5425

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2019 in de zaak tussen

[eiseres], gevestigd te [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. G.M.C. Waars),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft tegen haar aangifte loonheffingen over het tijdvak januari 2018 een bezwaarschrift ingediend.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 juli 2018 het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2018.
Namens eiseres is haar gemachtigde en M.M. van Elk verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A.H. van der Linden en M. van Zwieten.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres kent een Arbeidsvoorwaardenregeling (Avr) voor de bij haar in dienst zijnde ambtenaren. Hierin zijn onder andere de volgende bepalingen opgenomen:
“Artikel 3:19
1. Een ambtenaar ontvangt éénmalig een jubileumtoelage zodra hij 25, 40 en 50 jaar in overheidsdienst is. (…)
2. Bij 25 jaar overheidsdienst bedraagt de toelage de helft van het maandsalaris en de toegekende salaristoelage(n) over de maand van jubileren, tezamen vermeerder met 8%. Bij 40 en 50 jaar overheidsdienst bedraagt de toelage het maandsalaris en de toegekende salaristoelage(n) over de maand van jubileren, tezamen vermeerderd met 8%.
(…)
Artikel 3:23
(…)
2. Na het overlijden van de ambtenaar ontvangt de achterblijvende partner – of bij het ontbreken daarvan diens minderjarige kinderen – een overlijdensuitkering, die bestaat uit: driemaal het laatst genoten salaris en de toegekende salaristoelage(n), tezamen vermeerderd met 8%.
(…)”
2. In de onder 1 genoemde Avr is voor de ambtenaren die bij eiseres in dienst zijn tevens een Individueel Keuzebudget (IKB) opgenomen. In artikel 3:28 van de Avr is bepaald dat het IKB per maand wordt opgebouwd. Het IKB bedraagt 16,3% van het maandsalaris en bestaat uit de volgende onderdelen:
1. van het maandsalaris (voorheen vakantietoeslag)
2. 6% van het maandsalaris (voorheen de eindejaarsuitkering)
3. 1,5% van het maandsalaris (voorheen de levensloopbijdrage)
4. 0,8% van het maandsalaris (omrekening 14,4 bovenwettelijke verlofuren).
3. Ingevolge artikel 3:29 en artikel 3:29 ‘DH Aanvulling doelen IKB’ van de Avr kan het IKB worden aangewend voor :
1. Het kopen van extra vakantie-uren;
2. Extra inkomen door uitbetaling van het IKB;
3. Financieren van een opleiding;
4. Aanschaf van een fiets;
5. Aanschaf van vakliteratuur;
6. Aanvullende vergoeding voor de reiskosten van woon-werkverkeer;
7. Betaling van vakbondscontributie;
8. Bedrijfsfitness.
4. Indien de werknemer voor het einde van het jaar geen keuze heeft gemaakt wordt het (resterende deel van het) IKB met de loonbetaling over de maand december uitbetaald.
5. In de aangifte over het tijdvak januari 2018 heeft eiseres € 37.972 opgenomen aan uitgekeerde ambtsjubileum- en overlijdensuitkeringen. Hiertegen heeft zij bezwaar gemaakt.

Geschil6. In geschil is of het bedrag van de voormalige 8% vakantietoeslag zoals opgenomen in artikel 3:28 van de Avr van eiseres behoort tot ‘het loon over een maand’ in de zin van artikel 11, eerste lid, onder m en o van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB).

7. Eiseres heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de in de wettelijke regeling opgenomen vrijstellingen, te weten de vrijstellingen van artikel 11, eerste lid onder m en o van de Wet LB, in het Handboek loonheffingen te beperkt worden uitgelegd en verweerder ten onrechte een beroep doet op het Handboek loonheffingen. De beperking met betrekking tot het keuzeloon, zoals opgenomen in het Handboek loonheffingen, staat niet in de Wet LB. Subsidiair heeft eiseres aangevoerd dat de voormalige vakantietoeslag van 8%, zoals opgenomen in het IKB, geen toevallige bijzondere beloning is die bij de bepaling van de grondslag voor de toepassing van de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onder m en o Wet LB buiten toepassing moet blijven.
8. Verweerder stelt dat het IKB niet behoort tot het ‘loon over een maand’ in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdelen m en o, Wet LB. Dit betekent dat de voormalige vakantietoeslag kan niet worden meegenomen bij de berekening van de vrijstelling.
Beoordeling van het geschil
Wettelijk kader
9. Artikel 10, eerste lid, Wet LB luidt als volgt: “Loon is al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking”.
10. Artikel 11, eerste lid, onder m en o van de Wet LB bepaalt het volgende: “Tot het loon behoren niet: (…)
m. eenmalige uitkeringen en verstrekkingen ter zake van overlijden van de werknemer, zijn partner in het kalenderjaar of in het voorafgaande kalenderjaar (…) voorzover deze uitkeringen en verstrekkingen niet overtreffen driemaal het loon over een maand bepaald met inachtneming van bij ministeriële regeling te stellen regels, alsmede aanspraken op de hiervoor bedoelde uitkeringen en verstrekkingen;
o. een uitkering of verstrekking die eenmaal wordt toegekend na het bereiken van een diensttijd van ten minste 25 jaar en een uitkering of verstrekking die eenmaal wordt toegekend na het bereiken van een diensttijd van ten minste 40 jaar, voor zover de waarde daarvan het loon over een maand niet overtreft, mits is voldaan aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden;”
11. Artikel 3.1 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Voor de toepassing van artikel 11, eerste lid, onderdelen m en o, van de wet, en van artikel 3.3a, onderdeel b, wordt het loon in aanmerking genomen met inachtneming van het volgende:
(…)
b. tantièmes en toevallige bijzondere beloningen, alsmede tot het loon behorende aanspraken worden niet in aanmerking genomen.”
Inhoudelijke beoordeling
12. Ter beantwoording van de vraag wat behoort tot ‘het loon over een maand’ in de zin van artikel 11, eerste lid, onder m en o van de Wet LB dient naar het oordeel van de rechtbank voor het begrip loon te worden aangesloten bij artikel 10, eerste lid, Wet LB. Nu dit artikel bepaalt dat loon al hetgeen is dat uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, is naar het oordeel van de rechtbank pas sprake van een bestanddeel dat tot het loon behoort indien dat bestanddeel wordt genoten. Dit brengt mee dat ter bepaling van het begrip ‘het loon over een maand’ in de zin van artikel 11, eerste lid, onder m en o, van de Wet LB dient te worden uitgegaan van het genoten loon in de maand voorafgaand aan de maand waarin het overlijden of ambtsjubileum heeft plaatsgevonden.
Voor de stelling van eiseres ter zitting dat uitgegaan moet worden van de reguliere jaarbeloning gedeeld door twaalf, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten binnen de Wet LB. Ook het standpunt van eiseres dat verweerder ten onrechte aansluit bij de ‘beperktere’ uitleg in het Handboek loonheffingen treft, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen doel.
13. Door de invoering van het IKB in de Avr van eiseres voor de bij haar in dienst zijnde ambtenaren, maakt de voormalige vakantietoeslag onderdeel uit van het IKB. De vakantietoeslag zoals die bestond voor invoering van het IKB bestaat als zodanig niet meer voor de bij eiseres in dienst zijnde ambtenaren. Het IKB dat eiseres toekent aan haar ambtenaren behoort in eerste instantie nog niet tot het loon van de individuele ambtenaar. Pas op zijn vroegst op het moment dat de betreffende ambtenaar het IKB inzet voor een ‘toegestaan’ doel in de zin van artikel 3:29 en de aanvulling daarop van de Avr, zoals vermeld onder 3, wordt het IKB genoten. Dit brengt mee dat de voormalige vakantietoeslag, in tegenstelling tot het standpunt dat eiseres inneemt, geen deel uitmaakt van het ‘loon over een maand’ in de zin van artikel 11, eerste lid, onder m en o, van de Wet LB.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. van Riel, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. van Eeuwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
31 januari 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.