ECLI:NL:RBDHA:2019:10512

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2019
Publicatiedatum
8 oktober 2019
Zaaknummer
09/837412-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een voormalig docent voor ontucht met een minderjarige leerling

Op 1 oktober 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een 54-jarige voormalig docent, die werd beschuldigd van ontucht met een minderjarige leerling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 92 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 150 uren. Daarnaast is er een beroepsverbod opgelegd voor de duur van drie jaar. De zaak kwam aan het licht na aangifte door de moeder van het slachtoffer, die op 9 april 2018 melding deed van de ontuchtige handelingen die zich tussen oktober 2017 en maart 2018 hebben voorgedaan. De verdachte, die als biologiedocent werkte, had een vertrouwensrelatie met het slachtoffer, wat de ernst van de zaak vergrootte. Tijdens de zitting op 17 september 2019 heeft de officier van justitie de bewezenverklaring van de tenlastelegging gevorderd, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer consistent en geloofwaardig waren, en dat de verdachte misbruik had gemaakt van zijn positie. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het plegen van ontucht met zijn minderjarige leerling, en sprak hem vrij van enkele andere tenlastegelegde feiten wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar ook met de ernst van het gepleegde feit en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/837412-18
Datum uitspraak: 1 oktober 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum 1] 1965 te [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 17 september 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van Diemen en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. S.J. Jansen naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
hij meermalen, althans een maal, in of omstreeks de periode van 14 oktober 2017 tot en met 23 maart 2018 te Boskoop, gemeente Alphen aan den Rijn, althans in Nederland, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig pupil/leerling
, in elk geval met de aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige,[slachtoffer] , [geboortedatum 2] 2002, door
- zich af te trekken in het bijzijn van die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] (op de mond) te zoenen en/of
- de heupen en/of de borsten en/of de (blote) billen van die [slachtoffer] te betasten en/of
- zich door die [slachtoffer] over zijn, verdachtes, benen en/of geslachtsdeel laten wrijven/strelen en/of
- te wrijven over de vagina en/of
- de anus en/of de vagina en/of de schaamstreek te betasten.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
De verdachte, ten tijde van het tenlastegelegde biologiedocent aan het [naam college] te Boskoop, wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontucht met zijn minderjarige leerling [slachtoffer] ), [geboortedatum 2] 2002. [2] In de periode waarin de feiten zouden hebben plaatsgevonden was de verdachte 52 jaar en [slachtoffer] 15-16 jaar oud.
Gedurende de tenlastegelegde periode is sprake geweest van nauw contact tussen de verdachte en [slachtoffer] . Dit contact is ontstaan en geïntensiveerd in de herfstvakantie van 2017. De verdachte en [slachtoffer] hebben meermalen gezoend. [3] [slachtoffer] heeft haar [naam vriend] op 16 maart 2018 ingelicht over haar omgang met verdachte. Diezelfde dag heeft [naam vriend] dit aan de mentor van [slachtoffer] op het [naam college] verteld. [4]
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het aan de verdachte tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard. De officier van justitie heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de verklaring van [slachtoffer] voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het tenlastegelegde feit bepleit. Hiertoe heeft de raadsman kort gezegd aangevoerd dat de enige feitelijke handeling die kan worden bewezen, te weten het zoenen op de mond, niet als ontuchtig kan worden aangemerkt. De overige handelingen worden uitdrukkelijk bestreden en vinden geen steun in het dossier.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
3.4.1
De bewijsmiddelen
De verklaring van [slachtoffer]
heeft op 24 maart 2018 bij de politie verklaard dat zij een goede band met de verdachte had. Zij dacht dat het een vriendschap was, maar hij wilde meer. De verdachte heeft haar een knuffel gegeven en aan haar zij en billen gezeten. Hij begon meer over seks te praten. Op enig moment heeft hij haar gedwongen om op een stoel te gaan zitten, haar een blinddoek voor de ogen gedaan en zichzelf bevredigd. Hij deed zijn hand waarmee hij zich bevredigde tegen haar been. Ze voelde dat hij met zijn hand heen en weer bewoog. Hij deed altijd de deur dicht en op slot. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij pornofilms voor hem uit moest zoeken en dat hij zijn fantasieën deelde met haar. Ook kreeg zij veel cadeaus - ter waarde van ongeveer € 1.500,- - van hem. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij haar billen en heupen heeft aangeraakt over haar kleding heen. Toen zij een keer op school aan haar bureau in slaap was gevallen, is hij met zijn hand in haar broek gegaan en heeft hij over haar anus gewreven. [slachtoffer] heeft verklaard dat de verdachte haar ook bij haar vagina heeft aangeraakt, toen zij een keer bij hem lag op school. De verdachte zat eerst aan haar buik, ging vervolgens met zijn hand in haar broek en zat met zijn hand op haar venusheuvel. [slachtoffer] heeft verklaard dat deze feiten zich hebben afgespeeld in de periode van 14 oktober 2017 tot 11 maart 2018. [5]
Aangifte
Op 9 april 2018 heeft de moeder van [slachtoffer] , [naam moeder] , aangifte gedaan. Zij heeft verklaard dat zij op 16 maart 2018 werd gebeld door de verdachte, die haar vertelde dat de relatie tussen hem en [slachtoffer] als een vriendschap was begonnen, maar dat er meer gevoelens bij waren gekomen. [6]
Getuigen
[naam vriend] heeft verklaard dat hij merkte dat er iets niet in orde was met [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft hem toen in de maand maart - heel emotioneel - verteld dat de verdachte haar pakte op haar zwakste momenten, haar aanraakte en haar probeerde te zoenen. [slachtoffer] huilde toen zij het vertelde. [naam vriend] heeft verklaard dat het hem eerder was opgevallen dat de verdachte en [slachtoffer] heel veel contact met elkaar hadden, zowel via WhatsApp alsook tijdens het werken bij de natuurtuin. [slachtoffer] had hem verteld dat zij veel porno moest uitzoeken. [naam vriend] kreeg het idee dat de verdachte [slachtoffer] het gevoel gaf dat hij verliefd op haar was, onder meer door alle dingen die hij voor haar kocht. [7]
[naam] , vriendin van [slachtoffer] , heeft verklaard dat [slachtoffer] haar heeft verteld dat het niet alleen bij zoenen is gebleven, maar dat er meer is gebeurd. Zo heeft [slachtoffer] [naam vriendin] verteld dat zij een keer in slaap gevallen was tijdens het werk en dat de verdachte, toen zij wakker werd, over haar anus wreef. Ook heeft [slachtoffer] haar verteld dat de verdachte met zijn hand in de broek van [slachtoffer] is geweest en heeft [naam vriendin] foto’s op snapchat gezien waarop de verdachte zei dat hij zin in haar had. [8]
De verklaringen van de verdachte
In een dagboek dat door de verdachte is bijgehouden en dat hij op 5 april 2018 aan de schoolleiding heeft verzonden, heeft hij geschreven dat het in de derde week van januari tot een zoen is gekomen. De verdachte geeft voorts aan dat [slachtoffer] zijn penis heeft aangeraakt en gestreeld. [9]
Voorts heeft de verdachte in zijn dagboek geschreven dat [slachtoffer] op zondagmiddag 11 maart 2018 de knoop en de rits van haar broek heeft open gedaan en zij helemaal voorover op de tafel is gaan liggen. De achterkant van haar broek stond wagenwijd open en de verdachte heeft haar toen over haar rug gekriebeld en zijn hand onderaan haar rug laten rusten. Hij voelde dat haar billen en de onderkant van haar rug ijskoud waren. Ook heeft de verdachte hier verklaard dat hij in het laatste weekend voor de ‘clash’ heeft gedaan alsof hij zichzelf heeft afgetrokken terwijl [slachtoffer] geblinddoekt was. [10]
Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat [slachtoffer] tijdens het zoenen bij hem op schoot wilde zitten. Hij heeft haar vastgehouden en zal best een keer - onbewust - met zijn hand over haar borst zijn gegaan, aldus de verdachte. Tijdens het zoenen heeft hij ongetwijfeld ook wel eens de billen en heupen van [slachtoffer] vastgehouden. [11]
3.4.2
Het oordeel van de rechtbank
De betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer]
heeft allereerst aan haar [vriend] verklaard dat de verdachte haar pakte op haar zwakste momenten, haar aanraakte en probeerde haar te zoenen. [slachtoffer] was op dat moment heel emotioneel en kon bijna niet praten door het huilen. Van [slachtoffer] heeft haar verklaring herhaald tegen haar moeder, haar vriendin en de schoolleiding. Daarbij heeft [slachtoffer] uitvoeriger en over meer details verklaard. Zij heeft steeds consistent verklaard en de weergave van gebeurtenissen en handelingen komt ook overeen met wat ze gedurende het informatief gesprek zeden heeft verklaard. [slachtoffer] heeft later, ten overstaan van de politie, nogmaals bevestigd dat het is gegaan zoals in het gespreksverslag is vermeld. De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer] consistent en consequent. De verklaringen van [slachtoffer] worden voorts op belangrijke onderdelen ondersteund door feiten en omstandigheden zoals die blijken uit het dossier. Daarbij komt betekenis toe aan het feit dat [naam moeder] , [naam vriend] en [naam vriendin] voordat zij van [slachtoffer] hadden gehoord wat er gaande was, ieder voor zich al hun bedenkingen hebben geuit over hoe verdachte met [slachtoffer] omging en hebben zij afzonderlijk [slachtoffer] gewaarschuwd dat verdachte meer van haar zou willen.
De verdachte zelf heeft voorts op bepaalde punten overeenkomstig de verklaringen van [slachtoffer] verklaard, maar dit telkens in een andere, voor hem gunstigere, context geplaatst. Verdachte heeft in de kern genomen verklaard dat het initiatief steeds uitging van [slachtoffer] en dat hij voortdurend heeft getracht geen grens te overschrijden.
Hij heeft het zoenen bekend en hij heeft ter terechtzitting ook aangegeven dat [slachtoffer] meermalen haar hand op zijn kruis heeft gelegd en misschien wel over zijn kruis heeft gewreven. De verdachte heeft erkend dat hij mogelijk ook de borsten, billen en heupen van [slachtoffer] heeft betast. Het betasten van de anus en de vagina heeft de verdachte ontkend. Wel heeft de verdachte hierover verklaard dat [slachtoffer] inderdaad over het bureau heen is gaan liggen en dat hij voelde dat haar rug en billen koud waren.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar en geloofwaardig. De rechtbank zal dan ook uitgaan van het door [slachtoffer] geschetste scenario, ook ten aanzien van het betasten van de anus en de vagina. Voor zover er enig initiatief van [slachtoffer] is uitgegaan, moet dat worden bezien in het licht van hun afhankelijkheidsrelatie en doet dat niet af aan de bewezen verklaarde handelingen.
Ontuchtig karakter handelingen
De raadsman heeft betoogd dat het zoenen tussen de verdachte en [slachtoffer] geen expliciet seksueel karakter zou kennen, zodat van ontucht geen sprake is. De rechtbank is van oordeel dat - nu ook andere tenlastegelegde seksuele handelingen bewezen zullen worden verklaard - daarmee het ontuchtig karakter van het zoenen ook vast is komen te staan.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontucht met zijn minderjarige leerling [slachtoffer] .
De rechtbank acht - anders dan de officier van justitie - niet bewezen dat de verdachte zich heeft afgetrokken in het bijzijn van [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft niet kunnen zien of de verdachte zich daadwerkelijk heeft afgetrokken, wel heeft zij bewegingen van zijn hand gevoeld. Verdachte heeft verklaard te hebben gedaan alsof. Bij gebrek aan wettig bewijs dat hij daadwerkelijk zich heeft afgetrokken, zal de rechtbank hem hiervan vrijspreken. Wel overweegt de rechtbank dat het doen alsof hij zich heeft afgetrokken, eveneens is aan te merken als een ontuchtige handeling, maar dat die handelwijze niet ten laste is gelegd.
De rechtbank acht ook niet bewezen dat de verdachte heeft gewreven over de vagina van [slachtoffer] . Hoewel [slachtoffer] heeft verklaard dat de verdachte haar vagina heeft aangeraakt, spreekt zij niet over wrijven. De rechtbank ziet dan ook onvoldoende bewijs in het dossier om dit onderdeel bewezen te verklaren en spreekt de verdachte daarvan vrij.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
hij meermalen in de periode van 14 oktober 2017 tot en met 23 maart 2018 te Boskoop, gemeente Alphen aan den Rijn, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige leerling, [slachtoffer] , [geboortedatum 2] 2002, door
- die [slachtoffer] op de mond te zoenen en
- de heupen en de borsten en de blote billen van die [slachtoffer] te betasten en
- zich door die [slachtoffer] over zijn, verdachtes, geslachtsdeel laten wrijven/strelen en
- de anus en de vagina en/of de schaamstreek te betasten.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht gevorderd, alsmede een beroepsverbod voor de duur van drie jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en aansluiting te zoeken bij een aantal door hem aangehaalde vergelijkbare uitspraken, waarbij door de rechtbank taakstraffen en voorwaardelijke gevangenisstraffen zijn opgelegd. In geval een voorwaardelijk deel wordt opgelegd, is reclasseringscontact en behandeling bij De Waag of een vergelijkbare instelling passend, aldus de raadsman. Verder heeft de raadsman verzocht de proeftijd op twee jaar te bepalen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
De verdachte heeft, als docent biologie verbonden aan het [naam college] , gedurende de tenlastegelegde periode meermalen ontucht gepleegd met zijn minderjarige leerling [slachtoffer] . Tussen de verdachte en [slachtoffer] bestond een ongelijke positie en een gezagsrelatie. Niet alleen omdat de verdachte de docent was van [slachtoffer] , maar ook omdat hij zich ten opzichte van [slachtoffer] als vertrouwenspersoon en hulpverlener heeft opgeworpen. De verdachte was in die hoedanigheid op de hoogte van haar persoonlijke situatie en haar (emotionele) kwetsbaarheid. De verdachte had veel contact met [slachtoffer] , voerde diepgaande gesprekken met haar waarbij zijn seksuele fantasieën aan bod kwamen en gaf haar meerdere seksueel getinte cadeaus, zoals vibrators. Aldus heeft de verdachte op ernstige wijze misbruik gemaakt van die afhankelijkheidsrelatie en heeft hij ernstig inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat [slachtoffer] in hem had als docent. Hij heeft geen oog gehad voor die ongelijke positie en de invloed van zijn handelen op haar.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij, ondanks het feit dat hij zijn handelen als onprofessioneel heeft bestempeld, thans nog geen echte verantwoordelijkheid voor zijn daden lijkt te willen nemen, maar de verantwoordelijkheid hiervoor steeds tracht neer te leggen bij [slachtoffer] . De verdachte heeft bovendien vele malen de gelegenheid gehad
het grensoverschrijdende gedrag in een eerder stadium een halt toe te roepen. Dit had, mede gelet op zijn rol als docent, dan ook op zijn weg gelegen. Hoe ingrijpend de gevolgen voor [slachtoffer] zijn geweest, blijkt uit de toelichting op de vordering die zij als benadeelde partij heeft ingediend en uit de slachtofferverklaring afgelegd ter terechtzitting.
De persoon van de verdachte
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 17 april 2019. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van een reclasseringsadvies van 27 februari 2019, opgesteld door A. Rein, reclasseringswerker, en een voortgangsverslag toezicht van 16 september 2019, opgesteld door M. van Scheppingen en A. Rein, toezichthouders.
De reclassering ziet problemen op het gebied van het psychosociaal functioneren. De verdachte maakt [slachtoffer] verantwoordelijk voor het nemen van initiatief voor de grensoverschrijdende handelingen. De reclassering concludeert dat het willen excelleren als docent, het daarbij doorschieten in het contact als hulpverlener en het moeite met maat houden een faciliterende werking hebben gehad voor de totstandkoming van de tenlastelegging. De verdachte laat tevens obsessief gedrag zien en ervaart lijdensdruk. Sinds 18 januari 2019 is de verdachte in behandeling bij De Waag. Uit de informatie van de behandelaars van de verdachte bij De Waag komt naar voren dat de verdachte trouw zijn afspraken nakomt en lijkt te kunnen profiteren van de groepstherapie. Binnen de behandeling wordt stevig ingezet op motiveren en problematiseren. De verwachting is dat de behandeling, gelet op het aantal nog te behandelen behandeldoelen, nog een behoorlijke tijd zal duren. Het risico op recidive wordt ingeschat op laag-gemiddeld.
De reclassering adviseert aan de verdachte op te leggen een (deels) voorwaardelijke straf met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, een behandelverplichting, een contactverbod met [slachtoffer] en het vermijden van contact met minderjarigen. De reclassering beveelt eveneens aan een beroepsverbod op te leggen, als een duidelijk signaal naar en ter begrenzing van de verdachte. Voorts heeft de reclassering de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht geadviseerd.
De (bijkomende) straffen
Gelet op de aard en ernst van het feit en de hoogte van straffen in vergelijkbare zaken, acht de rechtbank de (bijkomende) straffen zoals hieronder weergegeven passend en geboden.
De rechtbank weegt in het voordeel van de verdachte mee dat hij zich op correcte wijze aan afspraken houdt in het kader van de meldplicht en zijn behandeling bij De Waag. Ook geeft de rechtbank zich er rekenschap van dat de verdachte door zijn werkgever is ontslagen en hoogstwaarschijnlijk nooit meer als docent zal kunnen werken. De verdachte heeft, mede gelet op dit ontslag, al de nodige nadelige gevolgen van zijn handelen ondervonden. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan de duur van de voorlopige hechtenis acht de rechtbank, gezien het risico dat verdachte hierdoor wederom zijn baan verliest en de behandeling bij De Waag zal stagneren, niet geïndiceerd.
De rechtbank beoogt met het voorwaardelijk strafdeel de kans op recidive zo ver mogelijk terug te dringen en verdere behandeling bij De Waag te verzekeren. Aan het voorwaardelijk strafdeel zullen eveneens de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering, een contactverbod met [slachtoffer] en een verbod tot het verrichten van vrijwilligerswerk waarbij minderjarigen zijn betrokken, worden verbonden. De rechtbank ziet eveneens aanleiding voor het opleggen van een taakstraf van enige duur.
Voorts zal de rechtbank het door de reclassering geadviseerde en door de officier van justitie gevorderde beroepsverbod voor een periode van drie jaren aan de verdachte opleggen, met dien verstande dat dit heeft te gelden voor beroepen waarbij minderjarigen betrokken zijn. De rechtbank acht het van groot belang dat wordt verzekerd dat de verdachte voor langere duur niet meer met minderjarigen in aanraking zal komen gedurende de uitoefening van zijn beroep.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten het plegen van ontucht met zijn minderjarige leerling.
Gelet op de ernst van het feit, de omstandigheid dat de verdachte zowel na zijn ontslag alsook gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis wederom contact heeft gezocht met [slachtoffer] en het advies van de reclassering hiertoe, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan en/of zich wederom belastend zal gedragen jegens [slachtoffer] . Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van art. 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van art. 14d Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 6.000,-. De vordering strekt tot de vergoeding van immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, dan wel het door de benadeelde partij gevorderde bedrag te matigen, nu het vonnis waar ter onderbouwing van de vordering naar is verwezen, ziet op een andersoortige zaak.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht de gevorderde immateriële schade, gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft aangevoerd, tot een bedrag van € 1.500,- naar billijkheid toewijsbaar.
De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen tot een bedrag van € 1.500,-.
De rechtbank zal over dit bedrag de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 23 maart 2018, omdat is komen vast te staan dat de schade in ieder geval vanaf die datum is ontstaan.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De schadevergoedingsmaatregel
Aangezien de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 maart 2018 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen, bijkomende straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 28, 36f, 249, 251 Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ontucht plegen met een aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
92 (tweeënnegentig) dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op drie jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen - direct of indirect - met [slachtoffer] , [geboortedatum 2] 2002 te Gouda, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd geen vrijwilligerswerk zal verrichten waarbij minderjarigen zijn betrokken;
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland, Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van forensische polikliniek De Waag, althans een soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het - op grond van artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht - uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
veroordeelt de verdachte te dier zake voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
150 (honderdvijftig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
75 (vijfenzeventig) dagen;
bepaalt voorts dat de verdachte voor de duur van
drie jarenwordt ontzet van het recht tot de uitoefening van een beroep waarbij minderjarigen zijn betrokken;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer] , een bedrag van € 1.500,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 23 maart 2018 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 maart 2018
,tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [slachtoffer]
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 25 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.F.H. van Eijk, voorzitter,
mr. S.M. van der Schenk, rechter,
mr. A. Dantuma-Hieronymus, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. E.C. Bloem en J.A. Lockhorst, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 oktober 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018072065, van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, Afdeling Generieke Opsporing, Team Opsporing en Team Zeden, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 185).
2.Proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden met [slachtoffer] d.d. 24 maart 2018, p. 37.
3.Een geschrift, zijnde een gespreksverslag van het [naam college] met [slachtoffer] d.d. 16 maart 2018, p. 59 en verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 17 september 2019.
4.Proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden met [slachtoffer] d.d. 24 maart 2018, p. 37-39.
5.Proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden met [slachtoffer] d.d. 24 maart 2018, p. 37-39.
6.Proces-verbaal van aangifte door [naam moeder] d.d. 9 april 2018, p. 41 en 42.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam vriend] d.d. 30 juni 2018, p. 51-54.
8.Een geschrift, zijnde een gespreksverslag van het [naam college] met [naam vriendin] d.d. 19 maart, p. 70.
9.Een geschrift, te weten een door de verdachte bijgehouden ‘dagboek’, p. 106-108.
10.Een geschrift, te weten een door de verdachte bijgehouden ‘dagboek’, p. 107-108.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 december 2018, p. 181.