ECLI:NL:RBDHA:2019:1050

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2019
Publicatiedatum
7 februari 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4969
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering en woonadres van eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2019 uitspraak gedaan over de herziening van de studiefinanciering van eiser door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiser, die stelt uitwonend te zijn, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder om zijn studiefinanciering per 1 september 2017 aan te passen naar de norm van thuiswonende deelnemer. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 24 augustus 2017 een wijziging heeft doorgegeven aan verweerder, waarin hij aangaf dat hij op een ander adres was ingeschreven. Na een huisbezoek door controleurs op 7 maart 2018, waarin werd vastgesteld dat eiser niet op het Brp-adres woonde, heeft verweerder de studiefinanciering herzien en een boete opgelegd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiser niet op het Brp-adres woont. De rechtbank concludeert dat de bevindingen van de controleurs voldoende feitelijke grondslag bieden voor de beslissing van verweerder. Eiser heeft onvoldoende tegenbewijs geleverd om aan te tonen dat zijn hoofdverblijf zich op het Brp-adres bevindt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 18/4969

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2019 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde mr. O. Arslan)
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft tegen het hierna onder 4 te noemen besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij besluit van 6 juni 2018 het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T. Holtrop.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser heeft op 24 augustus 2017 aan verweerder een wijziging doorgegeven. Hierbij heeft hij aangegeven dat hij uitwonend is en volgens de Basisregistratie personen (Brp) per 26 augustus 2017 ingeschreven staat op het adres [adres 1] te [plaats] (het Brp-adres). Op het Brp-adres staan tevens ingeschreven [A], [B], [C] en [D]. Aan eiser is per 1 september 2017 studiefinanciering toegekend naar de norm van uitwonende deelnemer.
2. De ouders van eiser staan in het Brp ingeschreven op het adres [adres 2] te [plaats].
3. Op 7 maart 2018 is door de controleurs M. de Lange en H. Basters een huisbezoek op het Brp adres afgelegd teneinde de woonsituatie van eiser vast te stellen. Van dit huisbezoek is met dagtekening 9 maart 2018 een rapport opgemaakt (het rapport).
4. Bij bericht van 16 maart 2018 is de hoogte van de studiefinanciering van eiser per 1 september 2017 aangepast naar de norm van thuiswonende deelnemer. De teveel ontvangen studiefinanciering ad € 1.249,46 wordt verrekend met de nog door eiser te ontvangen studiefinanciering.
5. Verweerder heeft bij brief van 26 maart 2018 zijn voornemen kenbaar gemaakt om aan eiser een boete op te leggen van € 729,07, zijnde 50% van de teveel ontvangen studiefinanciering.
6. Eiser heeft met dagtekening 27 maart 2018 een bezwaarschrift ingediend tegen de herziening van zijn studiefinanciering naar de norm van thuiswonende deelnemer. Daarnaast heeft eiser bij schrijven van 29 maart 2018 gereageerd op het voornemen om een boete op te leggen.
7. Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 6 juni 2018 het bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard. Bij besluit van 12 juni 2018 heeft verweerder aan eiser de onder 5 vermelde boete opgelegd.
Geschil8. In geschil is of verweerder terecht met ingang van 1 september 2017 de studiefinanciering van eiser heeft herzien naar de norm van thuiswonende deelnemer. De aan eiser opgelegde boete maakt geen onderdeel uit van het geschil.
9. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte meent dat hij zijn hoofdverblijf niet heeft op het Brp-adres. Verder stelt eiser dat de waarnemingen en bevindingen van de controleurs niet zijn gedaan op basis van een redelijk en gedegen onderzoek. Dit levert strijd op met het zorgvuldigheidsbeginsel. Op basis van de door de controleurs aangetroffen kledingstukken kan worden afgeleid dat eiser zijn hoofdverblijf heeft op het Brp-adres. Dat er geen schoenen en een jas van eiser zijn aangetroffen komt omdat eiser zijn enige jas en schoenen aan had. Eiser heeft weinig studieboeken aangezien hij voor zijn opleiding gebruikt maakt van een digitale leeromgeving. Verder voert eiser aan dat hij niet altijd slaapt op zijn Brp-adres maar dat dat niet ongewoon is voor studenten.
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aan eiser toegekende studiefinanciering terecht met ingang van 1 september 2017 is herzien . Op grond van het huisbezoek is terecht geconstateerd dat eiser niet woonachtig is op het Brp-adres.

Beoordeling van het geschil

11. In artikel 1.1, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) is, voor zover hier van belang, bepaald dat onder thuiswonende deelnemer wordt verstaan de deelnemer die niet een uitwonende deelnemer is, en wordt onder uitwonende deelnemer verstaan de deelnemer die voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5, van de Wsf 2000.
12. Artikel 1.5, eerste lid van de Wsf 2000, bepaalt dat voor het normbedrag voor een uitwonende deelnemer in aanmerking komt de deelnemer die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de deelnemer woont op het adres waaronder hij in de Brp staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de deelnemer is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de Brp staat of staan ingeschreven.
13. Op grond van artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000 kan herziening plaatsvinden op grond van het feit dat te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens.
14. Ingevolge artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000 vindt herziening van het normbedrag voor een uitwonende deelnemer, die niet heeft voldaan aan de verplichtingen van artikel 1.5 Wsf 2000, plaats met ingang van de dag waarop de studerende zijn laatste adreswijziging heeft doen inschrijven in de basisregistratie personen.
15. De bewijslast ten aanzien van de vraag of eiser woonachtig is op het brp-adres rust op verweerder. Deze vraag dient beantwoord te worden aan de hand van de feitelijke omstandigheden. Daarbij is het van belang vast te stellen of op het Brp-adres sprake is van het centrum van het dagelijkse leven van eiser. In het rapport heeft verweerder dienaangaande het volgende geconcludeerd:
“- Er zijn geen persoonlijke, direct aan student herleidbare spullen op het BRP adres aangetroffen.
- Er zijn geen studieboeken en administratie van student aangetroffen.
- Er is een poststuk op naam van student aangetroffen. Dit betrof echter een stempas die automatisch naar het BRP adres wordt gestuurd.
- Er is onvoldoende kleding voor dagelijks gebruik aangetroffen. Zo zijn er geen schoenen, jassen en winterkleding van student aangetroffen.
- De hoofdbewoonster verklaarde dat student het meeste van zijn kleding nog bij zijn ouders zou hebben liggen.
- Er zijn behoudens een paar tandenborstels en tandpasta geen verzorgingsspullen van student aangetroffen.
- In de badkamer lagen ook geen verzorgingsspullen van student.”
16. Naar het oordeel van de rechtbank maakt verweerder met de onder 3 en onder 15 vermelde rapportage aannemelijk dat eiser niet woont op het Brp-adres. Nu in het rapport duidelijk wordt aangegeven op grond van welke bevindingen de controleurs tot de conclusie komen dat eiser niet woonachtig is op het Brp-adres, bieden deze bevindingen een toereikende feitelijke grondslag voor de conclusie van verweerder dat eiser niet woont op het Brp-adres. Er is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake van een onzorgvuldig genomen besluit door verweerder dan wel schending van het zorgvuldigheidsbeginsel.
17. Nu verweerder naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk heeft gemaakt dat eiser niet woonachtig is op het Brp-adres, ligt het op de weg van eiser om de onjuistheid daarvan met tegenbewijs aannemelijk te maken. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gesteld om aannemelijk te maken dat zijn hoofdverblijf zich bevindt op het Brp-adres. Uit de rapportage volgt dat eiser 8 t-shirts in de kast had hangen en nog 5 t-shirts in de kast lagen. Gelet op de datum van het huisbezoek, te weten begin maart, acht de rechtbank het onaannemelijk dat eiser niet beschikte over andere kledingstukken. De verklaring dat eisers truien bij zijn moeder liggen maken bovengenoemd oordeel niet anders. Ter zitting heeft eiser onder andere het volgende verklaard: op de datum van het huisbezoek was sprake van een beslapen bed, die nacht heeft hij dus op het Brp-adres overnacht. Er was een telefoonoplader aanwezig. Er was wel kleding aanwezig maar verweerder is niet degene die bepaalt hoeveel kleding en welke kledingstukken aanwezig moeten zijn. Er waren wel schoolspullen aanwezig maar de andere bewoner kon die niet vinden. Met deze niet nader onderbouwde verklaringen ter zitting heeft eiser evenmin voldoende tegenbewijs geleverd. De rechtbank komt dan ook niet tot een ander oordeel dan hiervoor reeds is vermeld.
18. Gelet op wat hiervoor is overwogen zal het beroep ongegrond worden verklaard.

Proceskosten19.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. van Riel, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. van Eeuwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
31 januari 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.