ECLI:NL:RBDHA:2019:10479

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2019
Publicatiedatum
7 oktober 2019
Zaaknummer
AWB 19 / 2248
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf op grond van gezinsband

In deze zaak hebben eisers op 25 maart 2019 beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 27 februari 2019 was genomen. De eisers, die claimen dat zij familie zijn van de referent, hebben een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf. De staatssecretaris heeft deze aanvragen afgewezen, omdat volgens hem de familierechtelijke relatie niet was aangetoond en de eisers niet feitelijk tot het gezin van de referent behoren. Tijdens de zitting op 23 augustus 2019 in Breda, waar de eisers vertegenwoordigd waren door hun gemachtigde, is de zaak behandeld. De staatssecretaris was niet aanwezig.

De rechtbank heeft overwogen dat de eisers niet hebben aangetoond dat zij feitelijk tot het gezin van de referent behoren. De rechtbank heeft de argumenten van de eisers, waaronder de stelling dat de referent hun vader is en dat er sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard, niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft nagelaten om DNA-onderzoek aan te bieden, omdat er geen feitelijke gezinsband is aangetoond. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, omdat de feitelijke gezinsband niet is aangetoond.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M. Voorn en is openbaar uitgesproken op 1 oktober 2019. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/2248
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 1 oktober 2019 in de zaak tussen
[naam 1], [naam 2] en [naam 3], eisers,
gemachtigde: mr. C.F.M. van den Ekart,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
gemachtigde: mr. E. de Bonth.

Procesverloop

Eisers hebben op 25 maart 2019 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van
27 februari 2019 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden te Breda op 23 augustus 2019. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Op de zitting is tevens verschenen [naam 4] [1] , eveneens bijgestaan door mr. C.F.M. van den Ekart. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet op de zitting verschenen. Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Op 5 juni 2018 hebben eisers alle drie een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf [2] voor het doel “verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 4]” ingediend. Zij stellen dat [naam 4] hun vader is.
2. Op 10 augustus 2018 heeft verweerder de aanvragen van eisers afgewezen, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.14, aanhef en onder c, van het Vb [3] . Volgens verweerder hebben eisers de familierechtelijke relatie tussen referent en hen niet aangetoond en behoorden (en behoren) zij niet feitelijk tot het gezin van referent. Daarom is er geen sprake van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [4] .
3. Eisers voeren in beroep aan dat verweerder ten onrechte tegenwerpt dat referent tijdens zijn asielprocedure heeft verklaard dat hij niet gehuwd is en geen kinderen heeft. Deze verklaringen zijn volgens eisers oud en onvolledig. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte nagelaten onderzoek te doen naar de overgelegde documenten [5] . Uit deze documenten blijkt dat referent gehuwd was met de biologische moeder van eisers, hij hun vader is, het ouderlijk gezag heeft over eisers, regelmatig contact heeft met hen en een financiële bijdrage levert aan hun opvoeding. Ook heeft verweerder ten onrechte geen DNA-onderzoek aangeboden. Eisers stellen dat er wel sprake is van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Er is volgens eisers sprake van klemmende redenen van humanitaire aard, op grond waarvan verweerder hen een mvv moet verlenen. Eisers zijn namelijk ziek en verkeren in een onveilige situatie. Tot slot is de weigering om een mvv te verlenen volgens eisers in strijd met het IVRK [6] en heeft verweerder de hoorplicht geschonden in bezwaar.
De rechtbank overweegt als volgt.
Goede procesorde
4. Eisers zijn door middel van de brief van de rechtbank van 31 juli 2019 geïnformeerd dat zij uiterlijk tien dagen voor de zitting nog stukken kunnen indienen. Desondanks hebben zij op 20 augustus 2019 drie brieven van Rokupa Hospital van 10 juli 2019 overgelegd. Er is geen geldige reden gegeven voor het te laat indienen van de stukken. Eisers waren er op 20 augustus ook al mee bekend dat verweerder niet ter zitting zou verschijnen. De rechtbank heeft op de zitting daarom besloten deze stukken niet aan het dossier toe te voegen. Deze stukken zijn te laat ingediend en verweerder is onvoldoende in de gelegenheid geweest op die stukken te reageren. Dit is in strijd met de goede procesorde.
Feitelijke gezinsband
5. Op grond van artikel 3.14, aanhef en onder c, van het Vb wordt de verblijfsvergunning zoals bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, verleend aan het minderjarige biologische of juridische kind van de hoofdpersoon [7] , dat naar het oordeel van Onze Minister feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van die hoofdpersoon en dat onder het rechtmatige gezag van die hoofdpersoon staat.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat eisers feitelijk niet behoren en ook in het land van herkomst niet behoorden tot het gezin van referent. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat referent in zijn asielgehoren in 2008 niet heeft verklaard over zijn relatie met de moeder van eisers en ook niet heeft verklaard over zijn dochter. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat het feit dat die gehoren dateren uit 2008 niet betekent dat de verklaringen onjuist zijn. Temeer nu eiser op grond van die verklaringen een asielvergunning is verleend.
7. Dat referent niet op de hoogte zou zijn van de geboorte van zijn eerste dochter, heeft verweerder ongeloofwaardig kunnen achten. Referent stelt namelijk op hetzelfde adres te hebben gewoond als de moeder van eisers. De moeder van eisers was - op het moment van het vertrek van referent uit Sierra Leone - ruim acht maanden zwanger van [naam 5]. Dat hij dus niet van de zwangerschap af wist, heeft verweerder niet aannemelijk kunnen achten.
8. Ook heeft verweerder niet ten onrechte opgemerkt dat de verklaringen van referent over zijn vrouw en kinderen in tegenspraak zijn met het feit dat aan referent vanwege zijn homoseksuele geaardheid een asielvergunning is verleend. Verder heeft referent geen huwelijksakte overgelegd waaruit blijkt dat hij gehuwd is met de moeder van eisers. Ook is niet aangetoond, met bijvoorbeeld reisbescheiden, dat hij de moeder van eisers begin 2009 in Gambia weer heeft ontmoet, vervolgens een relatie met haar heeft gekregen en er nog twee kinderen zijn geboren. Tot slot heeft verweerder niet ten onrechte bij haar beoordeling betrokken dat uit de stukken niet dat blijkt dat referent feitelijk en/of financieel zorgt voor eisers, of dat er tussen hen regelmatig contact is.
9. Nu niet gebleken is dat eisers feitelijk tot het gezin van referent behoren (en ook niet behoorden), heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om nader onderzoek te doen naar de overgelegde documenten, of om DNA-onderzoek aan te bieden.
Klemmende redenen van humanitaire aard
10. Eisers hebben enkel gesteld dat zij ziek zijn en dat zij in het land van herkomst niet veilig zijn. Zij hebben dit niet nader onderbouwd of geconcretiseerd. Verweerder is daarom niet ten onrechte tot het oordeel gekomen dat er ook op die grond geen aanleiding is tot het verlenen van een mvv.
Artikel 8 van het EVRM
11. Met betrekking tot het beroep op artikel 8 van het EVRM overweegt de rechtbank dat nu de feitelijke gezinsband van referent met eisers niet is aangetoond, er ook geen sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in dit artikel.
Belangen van de kinderen
12. De rechtbank is verder van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder zich geen, dan wel onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van eisers. Dit is door eisers bovendien niet nader geconcretiseerd of onderbouwd. Het bestreden besluit is niet in strijd met de artikelen uit het IVRK.
Hoorplicht
13. Tot slot heeft verweerder de hoorplicht niet geschonden. Van de in artikel 7:2 van de Awb [8] vervatte algemene hoorplicht kan op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Gelet op de motivering van het primaire besluit en wat eisers daartegen in bezwaar hebben aangevoerd, is naar het oordeel van de rechtbank aan die maatstaf voldaan, zodat verweerder van het horen van eisers of referent heeft kunnen afzien.

Conclusie

14. Het beroep is ongegrond.
15. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Voorn, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Andel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Referent.
2.Mvv.
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
5.Waaronder de geboorteaktes en paspoorten van eisers en een overlijdensakte van de moeder van eisers.
6.Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
7.In dit geval is dat dus referent.
8.Algemene wet bestuursrecht.