ECLI:NL:RBDHA:2019:10478

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2019
Publicatiedatum
7 oktober 2019
Zaaknummer
AWB 18 / 7605
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning op basis van inburgeringsvereiste

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. D. Vurdelja, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. S. de Vita, waarin haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) werd afgewezen. Eiseres, die op 2 augustus 2016 in Marokko is gehuwd met haar referent, heeft op 9 november 2017 een aanvraag ingediend voor een mvv met het doel 'verblijf bij familie- of gezinslid'. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen op grond van het niet voldoen aan het inburgeringsvereiste, en het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing werd ongegrond verklaard.

Eiseres voert in beroep aan dat zij op grond van artikel 3.71a van het Vreemdelingenbesluit moet worden vrijgesteld van het inburgeringsvereiste vanwege gezondheidsproblemen die haar belemmeren om de Nederlandse taal te leren. Ze heeft intensieve taallessen gevolgd en meerdere examens afgelegd, maar is hierin niet geslaagd. Eiseres stelt dat het handhaven van het inburgeringsvereiste haar recht op gezinshereniging onmogelijk maakt, en verwijst naar relevante jurisprudentie, waaronder een arrest van het EHRM.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris het juiste toetsingskader heeft gehanteerd en dat er onvoldoende bewijs is dat eiseres zich voldoende heeft ingespannen om het inburgeringsexamen te behalen. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om af te wijken van het beleid, en dat de belangenafweging in het voordeel van het algemeen belang uitvalt. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/7605
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 1 oktober 2019 in de zaak tussen

[naam 1], eiseres,

gemachtigde: mr. D. Vurdelja,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
gemachtigde: mr. S. de Vita.

Procesverloop

Eiseres heeft op 12 oktober 2019 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van
20 september 2019 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden te Breda op 23 augustus 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is met bericht van verhindering niet op de zitting verschenen. Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres wenst verblijf bij haar echtgenoot, [naam 2]. Hij zal hierna verder worden aangeduid als referent. Eiseres en referent zijn op 2 augustus 2016 in Marokko gehuwd. Eiseres heeft op 9 november 2017 een aanvraag tot het verlenen van een mvv [1] voor het doel ‘verblijf bij familie- of gezinslid’ ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat zij niet voldoet aan het inburgeringsvereiste. Zij komt niet voor ontheffing van dit vereiste in aanmerking. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond verklaard.
3. Eiseres voert in beroep aan dat zij op grond van artikel 3.71a, tweede lid, van het Vb [2] moet worden vrijgesteld van het inburgeringsvereiste. Zij voert aan dat zij wegens haar gezondheidsproblemen grote problemen ervaart bij het leren en dat zij niet in staat is zich de lesstof eigen te maken. Daarbij verwijst eiseres naar het arrest van het Hof [3] van 9 juli 2015, in de zaak K. en A [4] en naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats
’s-Hertogenbosch, van 23 november 2012 [5] . Eiseres heeft gedurende zes maanden intensief Nederlandse les gevolgd. Ook heeft zij drie keer een examen afgelegd, maar heeft zij haar inburgeringsexamen niet gehaald. Zij heeft ter onderbouwing een aantal betalingsbewijzen overgelegd. Eiseres stelt dat zij voldoende inzet heeft getoond om te slagen voor (een deel van) het examen. Door het inburgeringsvereiste te handhaven, wordt haar de uitoefening van het recht op gezinshereniging onmogelijk of uiterst moeilijk gemaakt. Eiseres stelt dat verweerder op grond van artikel 4:84 van de Awb [6] moet afwijken van de beleidsregels. Ook stelt eiseres dat het inburgeringsvereiste in strijd is met artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn [7] . Tot slot stelt eiseres dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM [8] . Referent beschikt niet over voldoende middelen om heen en weer naar Marokko te reizen en hij is financieel en medisch afhankelijk van Nederland. Hierdoor is sprake van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Marokko uit te oefenen. Ook wonen de kinderen en kleinkinderen van referent in Nederland. Als eiseres geen mvv krijgt, dan betekent dat dat referent gescheiden wordt van zijn kinderen en kleinkinderen, wat een inbreuk op artikel 8 van het EVRM met zich brengt. Eiseres verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar een uitspraak van het EHRM [9] van 1 juni 2010, Mawaka tegen Nederland [10] .
De rechtbank oordeelt als volgt.
Vrijstelling van het inburgeringsvereiste
4. Verweerder beoordeelt de vraag of eiseres in aanmerking komt voor vrijstelling van het inburgeringsvereiste aan de hand van het beleid dat is neergelegd in paragraaf B1/4.7 van de Vc [11] . Dit beleid is verder uitgewerkt in Werkinstructie 2016/9. Uit het beleid van verweerder volgt dat een vreemdeling moet worden vrijgesteld van het inburgeringsvereiste wanneer blijkt dat dit vereiste de uitoefening van het recht op gezinshereniging onmogelijk of uiterst moeilijk maakt. Daarbij moet rekening worden gehouden met bijzondere individuele omstandigheden, zoals de leeftijd, het opleidingsniveau, de financiële situatie of de gezondheidstoestand. Ook blijkt uit dit beleid dat bij de beoordeling van de bijzondere individuele omstandigheden de getoonde wil van de vreemdeling om voor het examen te slagen, en de nodige inspanningen die daartoe zijn gedaan een belangrijke rol spelen.
5. Uit de medische verklaringen die eiseres heeft overgelegd blijkt dat de psychiater geen grote psychiatrische afwijkingen bij haar heeft vastgesteld. Wel worden de cognitieve vaardigheden als beperkt beoordeeld, vanwege haar leeftijd, opleiding en sociale omstandigheden. Verweerder heeft hieruit kunnen afleiden dat van eiseres inspanningen ter voorbereiding op haar examen verwacht mag worden.
6. Eiseres heeft betaalbewijzen van een cursus bij KIMACS in Nador en betaalbewijzen van Ibini overgelegd. Dit zijn echter geen bewijzen waaruit blijkt dat eiseres daadwerkelijk lessen heeft gevolgd, hoe vaak zij bij die lessen is geweest en of zij in die lessen voldoende haar best heeft gedaan om de Nederlandse taal te leren. Uit deze betaalbewijzen kan dus niet de conclusie worden getrokken dat eiseres voldoende inspanningen heeft verricht.
7. In het bestreden besluit staat bovendien dat verweerder eiseres erop heeft gewezen dat zij ter voorbereiding van het inburgeringsexamen gebruik kan maken van een zelfstudiepakket en dat dit pakket geschikt is voor verschillende opleidingsniveaus en ook studiemateriaal bevat voor analfabeten. Eiseres heeft dit in beroep niet bestreden. Dat zij daarvan geen gebruik wenst te maken, komt voor haar rekening en risico.
8. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres onvoldoende heeft aangetoond dat zij zich heeft ingespannen om het inburgeringsexamen te behalen. Ook heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat onvoldoende is gebleken dat haar medische problemen van dien aard zijn dat het inburgeringsvereiste niet gesteld kan worden. Aldus heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank eiseres geen vrijstelling hoeven verlenen van het inburgeringsvereiste op grond van artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vb.
9. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep op artikel 4:84 van de Awb evenmin, nu er niet gebleken is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven voor het afwijken van het beleid.
Artikel 8 van het EVRM
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het juiste toetsingskader heeft gehanteerd en alle relevante feiten en omstandigheden heeft meegewogen. Enigszins terughoudend toetsend is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het kader van de belangenafweging niet ten onrechte heeft geoordeeld dat het Nederlands algemeen belang zwaarder weegt. Daarbij heeft verweerder terecht betrokken dat geen sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Marokko uit te oefenen. Uit de ingediende medische stukken blijkt namelijk niet dat de medische zorg die referent nu in Nederland ontvangt niet in Marokko beschikbaar is. Dat referent graag bij zijn kinderen en kleinkinderen in de buurt wenst te wonen, maakt niet dat sprake is van een objectieve belemmering. Datzelfde geldt voor het feit dat referent zijn uitkering die hij in Nederland ontvangt niet mee kan nemen naar Marokko, en dat hij in Marokko niet kan werken vanwege zijn medische beperkingen. Eiseres heeft nooit eerder een verblijfsvergunning gehad in Nederland. De Nederlandse overheid is niet verplicht om de domiciliekeuze van eiseres en referent te respecteren [12] . Bovendien is niet gebleken dat eiseres niet binnen een redelijke termijn aan het inburgeringsvereiste kan voldoen, waardoor zij alsnog in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. Het beroep van eiseres op het arrest Mawaka slaagt evenmin, nu dit niet van toepassing is op de onderhavige situatie. Het gaat immers om het gezinsleven tussen eiseres en referent.
11. Gelet op het voorgaande slaagt de beroepsgrond van eiseres dat er sprake is van strijd met artikel 8 van het EVRM naar het oordeel van de rechtbank niet.

Artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn

12. Artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn regelt dat in het geval van een afwijzing van een verzoek van een gezinshereniger terdege rekening gehouden moet worden met de aard en de hechtheid van de gezinsband van de betrokken persoon en met de duur van zijn verblijf in de lidstaat, alsmede met het bestaan van familiebanden of culturele of sociale banden met zijn land van herkomst. Eiseres heeft haar beroep op dit artikel niet nader geconcretiseerd of onderbouwd. Niet is gebleken met welke aspecten verweerder onvoldoende rekening zou hebben gehouden. De enkele opmerking dat dit artikel steun biedt voor haar standpunten is daartoe onvoldoende. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond.
14. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Voorn, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Andel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie.
4.ECLI:EU:C:2015:453.
5.AWB 12/9409
6.Algemene wet bestuursrecht.
7.Richtlijn 2003/86/EG.
8.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
9.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
10.29031/04.
11.Vreemdelingencirculaire 2000.
12.Zie bijvoorbeeld het arrest van het EHRM “Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland” van 31 januari 2006, nr. 50435/99 (www.echr.coe.int).