ECLI:NL:RBDHA:2019:10478
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning op basis van inburgeringsvereiste
In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. D. Vurdelja, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. S. de Vita, waarin haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) werd afgewezen. Eiseres, die op 2 augustus 2016 in Marokko is gehuwd met haar referent, heeft op 9 november 2017 een aanvraag ingediend voor een mvv met het doel 'verblijf bij familie- of gezinslid'. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen op grond van het niet voldoen aan het inburgeringsvereiste, en het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing werd ongegrond verklaard.
Eiseres voert in beroep aan dat zij op grond van artikel 3.71a van het Vreemdelingenbesluit moet worden vrijgesteld van het inburgeringsvereiste vanwege gezondheidsproblemen die haar belemmeren om de Nederlandse taal te leren. Ze heeft intensieve taallessen gevolgd en meerdere examens afgelegd, maar is hierin niet geslaagd. Eiseres stelt dat het handhaven van het inburgeringsvereiste haar recht op gezinshereniging onmogelijk maakt, en verwijst naar relevante jurisprudentie, waaronder een arrest van het EHRM.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris het juiste toetsingskader heeft gehanteerd en dat er onvoldoende bewijs is dat eiseres zich voldoende heeft ingespannen om het inburgeringsexamen te behalen. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om af te wijken van het beleid, en dat de belangenafweging in het voordeel van het algemeen belang uitvalt. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.